ECLI:NL:RVS:2017:2522

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
201700559/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 18 januari 2016 vernietigde. Dit besluit had betrekking op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 4.053,00 aan teveel ontvangen voorschotten terugvorderde. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet adequaat had gereageerd op de bezwaargronden van [appellant] en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank liet echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat het terug te vorderen bedrag van € 3.471,00 terecht was vastgesteld.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij het bedrag van de terugvordering reeds in de voorschotfase heeft voldaan en dat de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft aangetoond dat de terugvordering terecht is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de terugvordering correct heeft vastgesteld op basis van de werkelijke opvanguren van [appellant]. De Afdeling benadrukt dat de controle op het recht op toeslag pas na afloop van het berekeningsjaar plaatsvindt en dat de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van de juiste gegevens. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201700559/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 december 2016 in zaak nr. 16/583 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 definitief vastgesteld op € 5.554,00 en een bedrag van € 4.053,00 aan teveel ontvangen voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 18 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 definitief vastgesteld op € 6.085,00 en een bedrag van € 582,00 verrekend met de bij het besluit van 13 november 2015 teruggevorderde voorschotten.
Bij uitspraak van 8 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2017, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft in 2012 voor zijn twee kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang en gastouderopvang via [kinderopvang]. Daarvoor heeft hij voorschotten kinderopvangtoeslag aangevraagd en die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 meermaals herzien. Bij het besluit van 13 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 uiteindelijk definitief vastgesteld op € 5.554,00 en een bedrag van € 4.053,00 van [appellant] teruggevorderd. In bezwaar is de Belastingdienst/Toeslagen gebleken dat hij niet alle afgenomen uren kinderopvang bij het besluit van 13 november 2015 heeft betrokken. Gelet hierop heeft de dienst het bedrag van de definitieve vaststelling bij het besluit van 18 januari 2016 gewijzigd vastgesteld op € 6.085,00 en het verschil, vermeerderd met € 51,00 aan heffingsrente, verrekend met het teruggevorderde bedrag uit het besluit van 13 november 2015. Als gevolg van het besluit van 18 januari 2016 resteert een terugvordering van € 3.471,00.
Omvang van het geschil
2.    In hoger beroep is uitsluitend de verschuldigdheid en de hoogte van de terugvordering van over 2012 te veel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag in geschil.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 18 januari 2016 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen in dat besluit niet heeft gereageerd op de bezwaargronden van [appellant] en dat besluit daarom niet goed heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 18 januari 2016 in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag van de terugvordering terecht heeft vastgesteld op € 3.471,00. [appellant] heeft geen financiële gegevens of berekeningen overgelegd die aanleiding geven om van een ander bedrag uit te gaan. Voorts kan uit het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen niet worden afgeleid dat [appellant] dit bedrag reeds heeft voldaan. Verder heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat er een controle- en een zorgplicht voor de Belastingdienst/Toeslagen bestaat ten aanzien van de gegevens in de aanvraag. De rechtbank heeft tot slot het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel buiten beoordeling gelaten, omdat dit beroep onvoldoende is onderbouwd.
Hoger beroep
4.    Het hoger beroep is gericht tegen het door de rechtbank in stand laten van de rechtsgevolgen.
[appellant] betoogt allereerst dat hij het bedrag van de terugvordering reeds in de voorschotfase heeft voldaan. De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant] aldus dat hij stelt dat hij de terugvordering, die het gevolg is van het foutieve aantal opgegeven uren in de aanvraag, reeds in de voorschotfase heeft betaald, waardoor bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 niet nogmaals een correctie kan plaatsvinden wegens dat foutieve aantal opgegeven uren.
4.1.    Bij aanvraag van 21 januari 2011 heeft [appellant] kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van zijn twee kinderen. In die aanvraag heeft hij voor de opvang van zijn zoon in een kindercentrum 214 uren opvang per maand opgegeven. Op basis van deze aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 29 december 2011 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 vastgesteld op € 20.473,00. Op 31 mei 2012 heeft [appellant] een wijziging van het aantal opvanguren doorgegeven, waarbij hij heeft opgegeven dat beide kinderen met ingang van 1 juni 2012 voor 23 uren per maand worden opgevangen in een kindercentrum. Naar aanleiding van deze wijziging heeft de dienst bij besluit van 21 juli 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag bepaald op € 10.120,00. Dit voorschot is daarna nog tweemaal gewijzigd bij besluiten van 29 december 2012 en 12 april 2013. Doordat [appellant] de wijziging van het aantal opvanguren met ingang van 1 juni 2012 en niet met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, is de dienst in de besluiten van 21 juli 2012, 29 december 2012 en 12 april 2013 voor de opvang van de zoon van [appellant] in een kindercentrum voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2012 uitgegaan van 214 uren opvang per maand zoals in de aanvraag is opgegeven. Naar aanleiding van het informatieverzoek van de dienst van 27 april 2015 heeft [appellant] de jaaropgaven opgestuurd. Op basis van die jaaropgaven heeft de dienst bij besluit van 18 januari 2016 de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 vastgesteld op € 6.085,00. Hierbij heeft de dienst het daadwerkelijke aantal afgenomen opvanguren betrokken zoals deze uit de jaaropgaven blijken, waarbij voor de opvang van de zoon in het kindercentrum voor heel 2012 is uitgegaan van 23 uren opvang per maand. Anders dan [appellant] betoogt is het foutieve aantal opgegeven uren in de aanvraag voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2012 dus pas in de fase van de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag gecorrigeerd naar het blijkens de jaaropgaven daadwerkelijke aantal afgenomen uren. Dit betekent dat [appellant] de hieruit volgende terugvordering niet reeds in de voorschotfase heeft betaald.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft vastgesteld dat hij het bedrag van de terugvordering reeds heeft voldaan.
5.1.    Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de rechtbankuitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] aan zijn betalingsverplichtingen die het gevolg waren van de voorschotbesluiten van 21 juli 2012, 29 december 2012 en 12 april 2013 en de daarin vervatte terugvorderingen heeft voldaan. De rechtbank overweegt vervolgens dat als gevolg van de besluiten over de definitieve vaststelling van 13 november 2015 en 18 januari 2016 een nieuwe terugvordering is ontstaan en dat uit het betoog van [appellant] niet kan worden afgeleid dat hij deze terugvordering heeft voldaan. De rechtbank heeft derhalve niet vastgesteld dat [appellant] het bedrag van de hier voorliggende terugvordering reeds heeft voldaan.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen dient aan te tonen dat de terugvordering terecht is. De dienst is daarin niet geslaagd. Door de gebrekkige motivering van het besluit van 18 januari 2016 kan niet worden vastgesteld of de door de dienst gemaakte berekening van het terug te vorderen bedrag correct is. Bovendien betreft de door de dienst op zijn verzoek toegezonden onderbouwing van het besluit van 18 januari 2016 de gegevens die ten grondslag liggen aan het besluit over het voorschot van 12 april 2013.
6.1.    In de specificatie van het besluit van 18 januari 2016 die in beroep door de Belastingdienst/Toeslagen aan de rechtbank is gezonden staan de gegevens waarop de dienst de vaststelling van de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 op € 6.085,00 heeft gebaseerd. Die vaststelling leidt tot een terug te vorderen bedrag van € 3.471,00. Hiermee heeft de dienst het bedrag van de terugvordering voldoende verklaard. Het is vervolgens aan [appellant] om aannemelijk te maken dat die berekening onjuist is. [appellant] heeft hierover evenwel niets aangevoerd.
Het betoog faalt.
7.    [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op de Belastingdienst/Toeslagen de plicht rust om de aanvraag goed te controleren. De dienst vult deze plicht niet goed in, omdat in de aanvraagfase slechts een controle plaatsvindt op het aantal opvanguren per opvangsoort, en niet voor het totale aantal uren opvang. Indien de Belastingdienst/Toeslagen zijn zorgplicht goed had ingevuld, zou de terugvordering niet aan de orde zijn geweest, aldus [appellant].
7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373), is het systeem van bevoorschotting zo ingericht, dat de Belastingdienst/Toeslagen in staat is in korte tijd een groot aantal besluiten op aanvragen om een toeslag te nemen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager overgelegde gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. In dit systeem is uitgangspunt dat de aanvrager in het kader van de bevoorschotting zelf de juiste, voor het recht op toeslag relevante gegevens doorgeeft. Anders dan [appellant] aanvoert, rust op de dienst dus geen onderzoeksplicht om zijn aanvraag te controleren op het totale aantal opvanguren.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
17-809.