201606474/2/R3.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Den Haag,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:898, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 9 juni 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Het Oude Centrum" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.
[appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan dat bij het besluit van 9 juni 2016 is vastgesteld, is een voornamelijk conserverend bestemmingsplan voor een deel van het centrum van Den Haag. Het plan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk, onder meer voor het perceel Boekhorststraat 107. Het plan maakt daar de herontwikkeling van de bebouwing - een leegstaand winkelpand met aan de achterzijde twee uitbouwen - tot 3 kleinere winkelruimten en 18 woningen mogelijk.
Bij het besluit van 29 juni 2017 is het plan opnieuw vastgesteld. Daarbij is de plantoelichting gedeeltelijk gewijzigd. De verbeelding en planregels zijn niet gewijzigd ten opzichte van het besluit van 9 juni 2016.
Het beroep tegen het besluit van 9 juni 2016
2. In hun beroep tegen het besluit van 9 juni 2016 hebben [appellant] en anderen onder meer aangevoerd dat de bouwhoogte voor een gedeelte van de laagste van de twee uitbouwen op het perceel Boekhorststraat 107 in het plan ten onrechte is verhoogd naar 4,5 m. Gelet op hetgeen de Afdeling hierover in de tussenuitspraak onder 5.4 heeft overwogen, is het besluit van 9 juni 2016 op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het besluit van 9 juni 2016 is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Het beroep tegen het besluit van 9 juni 2016 is gegrond. Het besluit van 9 juni 2016 dient te worden vernietigd, voor zover daarin voor een gedeelte van de laagste uitbouw op het perceel Boekhorststraat 107 een maximumbouwhoogte van 4,5 m is opgenomen.
De tussenuitspraak
4. In overweging 22 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen het gebrek in het besluit van 9 juni 2016 te herstellen. De raad diende daartoe met inachtneming van overweging 5.4 van die uitspraak alsnog in de planregels vast te leggen dat de maximale bouwhoogte van 4,5 m voor een deel van de uitbouw op het perceel Boekhorststraat 107 uitsluitend kan worden gebruikt voor de bouw van een balkonhek of vergelijkbaar bouwwerk, tenzij de raad alsnog toereikend motiveert waarom een maximale bouwhoogte van 4,5 m voor een deel van deze uitbouw in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, ongeacht of die hogere maximale bouwhoogte wordt gebruikt voor een balkonhek of vergelijkbaar bouwwerk of voor de verhoging van het gebouw zelf.
Het beroep tegen het besluit van 29 juni 2017
5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 29 juni 2017 het bestemmingsplan "Het Oude Centrum" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. Met het besluit van 29 juni 2017 is de bouwhoogte voor de laagste van de twee uitbouwen aan de achterzijde van Boekhorststraat 107 niet gewijzigd. De bouwhoogte bedraagt nog altijd 4,5 m voor een deel van de uitbouw en 3,5 m voor het resterende deel. De raad heeft met het besluit van 29 juni 2017 een gedeelte toegevoegd aan paragraaf 5.2.1.2 van de plantoelichting. Daarin heeft de raad onderbouwd waarom een eventuele verhoging van een deel van de bestaande uitbouw met 1 m volgens hem in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is.
6. In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het volgende bepaald: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
7. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 29 juni 2017 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 9 juni 2016. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 29 juni 2017.
8. [appellant] en anderen hebben naar aanleiding van het besluit van 29 juni 2017 geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen dit besluit hebben aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 29 juni 2017 is ongegrond.
Proceskosten
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 9 juni 2016, kenmerk RIS294056, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 9 juni 2016, kenmerk RIS294056, voor zover daarin voor een gedeelte van de laagste uitbouw op het perceel Boekhorststraat 107 een maximumbouwhoogte van 4,5 m is opgenomen;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 29 juni 2017, kenmerk RIS297090, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
483.