201606062/1/A1.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Een, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2016 in zaak nr. 15/4445 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Procesverloop
Bij brief van 3 juni 2015 heeft het college geweigerd tegemoet te komen aan het verzoek van [appellant] om geluidgrenswaarden vast te stellen op de gevel van zijn woning aan de [locatie] te Een.
Bij besluit van 23 september 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2017, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie] te Een. Op deze weg mag maximaal 30 km/u worden gereden. Voor de woning van [appellant] is een verkeersdrempel aangelegd. De weg wordt onder andere gebruikt door vrachtwagens en landbouwvoertuigen met aanhangers. [appellant] heeft het college diverse malen kenbaar gemaakt dat hij in zijn woning veel geluidoverlast heeft van het zware verkeer dat voor zijn woning over de verkeersdrempel rijdt. Het college heeft zich telkenmale op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting op de woning van [appellant] niet onacceptabel is. [appellant] heeft het college uiteindelijk verzocht om openbaarmaking dan wel vaststelling van geluidgrenswaarden op de gevel van zijn woning.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bekend had moeten maken welke geluidgrenswaarden thans door het college worden gehanteerd bij beantwoording van de vraag of de geluidhinder die [appellant] in zijn woning ondervindt, acceptabel is.
2.1. Het college heeft zich gedurende de procedure op het standpunt gesteld dat er geen wettelijk bepaalde grenzen tussen acceptabele en onacceptabele hinder ten gevolge van voertuigen zijn en dat het college ook niet bevoegd is deze vast te stellen. De Afdeling leidt hieruit af dat, anders dan waar [appellant] van uit lijkt te gaan, beantwoording van de vraag of geluidhinder al dan niet acceptabel is, niet geschiedt aan de hand van vastgestelde geluidgrenswaarden. Het college kon in zoverre dan ook niet aan het verzoek van [appellant] tegemoetkomen. De rechtbank is terecht niet tot een andere conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 september 2015 in stand heeft gelaten. Zijn betoog komt erop neer dat hij vindt dat het college geluidgrenswaarden op de gevel van zijn woning zou moeten vaststellen.
3.1. Bij het besluit van 23 september 2015 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college dit terecht heeft gedaan. Omdat het college ten onrechte het besluit op bezwaar heeft genomen zonder [appellant] te horen, heeft de rechtbank het besluit op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.2. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3288, overweegt de Afdeling als volgt. De geluidnormen voor het wegverkeerlawaai zijn geregeld in de Wet geluidhinder. Langs wegen geldt van rechtswege een zone. De wetgever heeft te kennen gegeven dat binnen de zones de spelregels van de wet gelden (zie Kamerstukken II 1988/1989, 20 985, nr. 3, p. 11). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet geluidhinder (Kamerstukken II 1988/1989, 20 985, nr. 3, p. 26) volgt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om geen wettelijke normen vast te stellen voor zones waar maximaal 30 km/u gereden mag worden, omdat reeds van tevoren kan worden vastgesteld dat in die zones, indien daar ook daadwerkelijk 30 km/u gereden wordt, geluidhinder nauwelijks zal optreden. Het college is niet bevoegd om ten aanzien van zones waar maximaal 30 km/u gereden mag worden, zelf geluidgrenswaarden vast te stellen. Het college heeft dit dan ook terecht bij brief van 3 juni 2015 geweigerd. Nu, gelet op het voorgaande, de conclusie van de rechtbank juist is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 september 2015 in stand heeft gelaten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
531-811.