ECLI:NL:RVS:2017:2564

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
201705643/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Oude Stad Noordwest 2016, 2e herziening te Tilburg

Op 21 september 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Oude Stad Noordwest 2016, 2e herziening (Hendrik van Tulderstraat)". De verzoekers, beiden wonend te Tilburg, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de raad van de gemeente Tilburg, dat op 22 mei 2017 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. De verzoekers vreesden dat de uitvoering van het plan onomkeerbare gevolgen zou hebben, vooral met betrekking tot parkeer- en verkeersoverlast in de omgeving. Tijdens de zitting op 14 september 2017 hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat. De raad heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door een advocaat.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat het plan voorziet in de bouw van sociale huurwoningen en dat er al voorbereidingen voor de bouw zijn getroffen. De verzoekers hebben aangevoerd dat het plan zal leiden tot een toename van parkeer- en verkeersoverlast, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de raad voldoende parkeerplaatsen heeft voorzien en dat de verkeerssituatie niet ernstig zal verslechteren. De verzoekers hebben ook bezorgdheid geuit over de schaduw die de nieuwbouw op hun woningen zou werpen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de bezonningsstudie adequaat was uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het besluit van de raad in de bodemprocedure niet stand zal houden. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 september 2017.

Uitspraak

201705643/2/R6.
Datum uitspraak: 21 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    [verzoeker sub 1],
2.    [verzoeker sub 2],
beiden wonend te Tilburg,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Stad Noordwest 2016, 2e herziening (Hendrik van Tulderstraat)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 14 september 2017, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. I.E. Duijts, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Jacobs - Cloudt, zijn verschenen. Voorts is daar de stichting WonenBreburg, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.M. van Domburg, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de bouw van grondgebonden sociale huurwoningen aan de Hendrik van Tulderstraat in Tilburg.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], die respectievelijk wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2], kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij beogen met hun verzoeken onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen en wijzen er in dit verband op dat al een begin is gemaakt met voorbereidende werkzaamheden voor de start van de bouw.
3.     Ter zitting heeft WonenBreburg te kennen gegeven op korte termijn te willen beginnen met de werkzaamheden en daartoe de benodigde omgevingsvergunning(en) aan te zullen vragen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het vereiste spoedeisend belang bij het verzoek aanwezig.
4.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan zal leiden tot vergroting van de reeds bestaande parkeer- en verkeersoverlast ter plaatse.
Daartoe voeren zij aan dat in en rondom de Hendrik van Tulderstraat ook al wordt geparkeerd door  onder meer de bezoekers van de in de directe omgeving van de geplande nieuwbouw gelegen woningen, de Vredeskerk, basisschool de Vijf Hoeven en een gymnastiekgebouw. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben er voorts op gewezen dat de onofficiële parkeerplaats waar de nieuwbouw is voorzien en waarop op dit moment met name wordt geparkeerd door ouders die hun kinderen van en naar school halen en brengen zal verdwijnen.
Volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] is het uitgevoerde parkeeronderzoek niet representatief, omdat daarbij niet is gemeten op de piekmomenten rond het vervoer van en naar de basisschool. Daarbij hebben zij naar voren gebracht dat, gelet op de aanvangs- en sluitingstijden van de school, niet op 08.15u, 15.00u en 23.00u had moeten worden gemeten, maar gedurende een langere periode, vanaf 08.20u en 14.50u, en dat bovendien op verkeerde dagen is gemeten, omdat in ieder geval 7 juli 2016 een vrije dag was voor de school.
[verzoeker sub 1] voert voorts aan dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat de gevolgen van het plan voor het verkeer eerst later zullen worden onderzocht.
5.    Over de gestelde parkeerproblematiek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De raad heeft op basis van de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, opgenomen als bijlage 1 bij de planregels, berekend dat voor de nieuwbouwwoningen 33 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarbij is uitgegaan van een norm van 1,5 parkeerplaats per woning, zijnde de norm voor woningen van 130 tot 160 m² bruto-vloeroppervlak in het centrum van Tilburg. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft [verzoeker sub 1] deze norm niet langer bestreden.
Binnen het plangebied is voorzien in de aanleg van twee parkeerterreinen, in het zuiden van het plangebied met 22 openbare parkeerplaatsen en aan de Jacob Romansstraat met 11 openbare parkeerplaatsen, zodat het plan op zichzelf in voldoende parkeerplaatsen voorziet.
5.1.    Op de locatie waar de ontwikkeling is voorzien, wordt in de huidige situatie geparkeerd op een daartoe niet bestemd onverhard terrein. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan onderzoek laten doen om te kunnen vaststellen of de behoefte om te parkeren op dit terrein kan worden "opgevangen" in de directe woonomgeving op een acceptabele loopafstand. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Parkeeronderzoek Hendrik van Tulderstraat e.o. - Tilburg" van WonenBreburg van juli 2016.
Volgens de raad is er, ook nadat het plangebied zal zijn ingericht op het terrein waar de woningen zijn gepland, voldoende parkeercapaciteit in de directe omgeving beschikbaar, te weten 168 tot 239 parkeermogelijkheden binnen een loopafstand van 100 tot 150 meter.
Voor ouders die de kinderen komen brengen en halen met de auto naar basisschool De Vijf Hoeven zijn volgens de raad rond 08.15 u 21 parkeerplaatsen en rond 15.00 u 20 parkeerplaatsen beschikbaar voor of in de nabijheid van de Vredeskerk (Ringbaan West zijde) en aan de oostzijde in de Hendrik van Tulderstraat.
5.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd over de tijdstippen waarop het parkeeronderzoek is verricht niet tot het voorlopige oordeel leidt dat het onderzoek niet representatief is.
Ter zitting heeft de raad verklaard dat op 5 juli 2016 mogelijk minder kinderen op school aanwezig zijn geweest vanwege de viering op die dag van het Suikerfeest, zodat de op die dag vergaarde gegevens mogelijk niet representatief zijn voor een gewone schooldag. Volgens de raad was 7 juli 2016 echter wel een gewone schooldag. De metingen zijn volgens de raad  gehouden vanaf 08.15u en 15.00u met een uitloop, om de gegevens rond de aanvangs- en sluitingstijden van de school te kunnen registreren.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat het parkeeronderzoek geen representatieve gegevens ter zake bevat.
De voorzieningenrechter ziet voorts voorshands  onvoldoende aanleiding om te betwijfelen dat, ook na de realisering van het plan, voldoende parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar zullen zijn. Ter zitting heeft [verzoeker sub 1] dit ook niet langer weersproken. Gebleken is dat hij met name bevreesd is dat men de door de raad voorziene parkeerplaatsen niet zal gaan gebruiken en in strijd met verbodsborden fout zal (blijven) parkeren. Dit is echter een kwestie van handhaving, die in het kader van het plan niet aan de orde is.
5.3.    Met betrekking tot de verkeerssituatie ter plaatse wordt het volgende overwogen.
De raad heeft becijferd dat de voorziene woningbouw in de omgeving in totaal rond de extra 70 à 75 motorvoertuigen per dag zal opleveren. Dit is volgens de raad een te verwaarlozen aandeel in het totale aantal verkeersbewegingen in de omliggende straten.
Volgens de raad is op de momenten waarop ouders hun kinderen van en naar de basisschool brengen en halen sprake van een korte maar acceptabele piekbelasting. Deze zal zich volgens de raad aan de westzijde via de parallelweg Ringbaan West en aan de oostzijde van het gebied via de Jacob Romansstraat verspreiden.
De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, voorshands van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot ernstige verkeersproblemen ter plaatse zal leiden.
6.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] vrezen dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat door belemmering van de inval van zonlicht in hun appartementen, met name in de periode van oktober tot en met februari.
[verzoeker sub 1] merkt daarbij op dat de woonkamers van de woningen aan de Hendrik van Tulderstraat slechts één raam hebben, zodat al weinig zonlicht binnenkomt.
[verzoeker sub 2] heeft betoogd dat bij de bezonningsstudie ten onrechte is uitgegaan van een plat in plaats van een schuin dak op de nieuwe woningen, dat de studie slechts is gebaseerd op schetsen en dat de door de raad toegepaste zogenoemde Haagse norm voor de minimale zonlichtinval niet duidelijk is.
6.1.    Ten behoeve van de vaststelling van het plan is een bezonningsstudie uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in het gemeentelijke rapport "Zonnestudie nieuwbouw Hendrik van Tulderstraat". De conclusie van de bezonningsstudie is dat vanaf eind oktober tot eind februari, met name rond 21 december, op bepaalde momenten van de dag sprake zal zijn van enige schaduw op de appartementen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] als gevolg van de nieuwbouw.
6.2.    De bezonningsstudie is, zoals gebruikelijk is, gebaseerd op een computermodel, waarbij de bouwmassa van de bebouwing in 3D wordt geschetst. In hetgeen [verzoeker sub 2] ter zake heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de studie niet representatief is. Voorts is de door de raad gehanteerde norm toegelicht in de nota van zienswijzen, zodat niet kan worden ingezien waarom op dit punt van onduidelijkheid sprake is.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij de bezonningsstudie is uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden, namelijk van bebouwing tot 10 m hoogte. De studie bevat volgens de raad dan ook een zogenoemd ‘worst-case-scenario’, omdat het bouwplan voorziet in schuine daken die lager zijn dan 10 m.
Gelet op een en ander ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat deze bezonningssituatie aanvaardbaar is te achten.
7.    [verzoeker sub 2] heeft voorts betoogd dat met het plan ten onrechte het ruimtelijke concept van pleinwand, dat ten grondslag heeft gelegen aan de bouw van het bestaande appartementencomplex aan de Hendrik van Tulderstraat, wordt verlaten.
In het algemeen kunnen echter aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op de afstand tussen het bestaande appartementencomplex en de nieuwbouw van 22 m en maximering van de bouwhoogte van de nieuwbouw tot 10 m, vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling niet onaanvaardbaar is binnen een stedelijk woonmilieu. Dat het plangebied intensiever en op een andere wijze bebouwd zal worden dan voorheen het uitgangspunt was, maakt niet reeds dat de gekozen invulling ruimtelijk onaanvaardbaar is.
8.    [verzoeker sub 2] heeft ten slotte aangevoerd dat de raad met vooringenomenheid heeft gehandeld door slechts van het voorgenomen plan uit te gaan. Daartoe heeft zij er op gewezen dat bij de bespreking van het raadsvoorstel in de raadscommissie op 15 mei 2017 een alternatief ontwerp van een van de bewoners niet bekend was (gemaakt) bij de raadsleden.
8.1.    Uit de stukken blijkt dat op 19 mei 2017 verschillende alternatieve plannen van omwonenden aan de leden van de raad zijn voorgelegd. Deze alternatieven zijn derhalve voorafgaande aan de vaststelling van het plan op 22 mei 2017 door de raad onder ogen gezien.
Dat de raad op basis van verschillende argumenten toch heeft gekozen voor het voorgenomen plan, maakt niet dat tot het oordeel zou moeten worden gekomen dat de raad in strijd met het verbod op vooringenomenheid, zoals vervat in artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft beslist.
9.    Ter zitting heeft [verzoeker sub 1] niet langer betwist dat behoefte aan de voorziene woningen bestaat.
10.    In hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening moeten daarom worden afgewezen.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2017
240.