201701286/1/R3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Stompwijk, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2016 heeft het college voor de woning [locatie] te Stompwijk de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de nieuwe verbindingsweg Stompwijk vastgesteld op 52 dB.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2017, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Heijnen, A.C.W.M. de Hoon, C.H.C. de Koning en ing. M. le Cointre, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan voor de aanleg van een nieuwe verbindingsweg rond de kern Stompwijk heeft het college voor de woning aan de [locatie] de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege deze verbindingsweg vastgesteld op 52 dB. [appellant] is eigenaar van deze woning.
2. In deze procedure staat ter beoordeling of hetgeen [appellant] aanvoert aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) of anderszins in strijd is met het recht.
Reconstructie
3. [appellant] betoogt dat het college heeft miskend dat ter hoogte van zijn woning sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Volgens [appellant] gelden er bijzondere regels voor reconstructies, waaronder de regel dat het college de geluidbelasting dient terug te dringen tot de voorkeurswaarde indien de geluidbelasting na reconstructie hoger is dan 51,5 dB.
3.1. Het college heeft aan zijn besluit het door GoudappelCoffeng opgestelde rapport "Onderzoek verkeer en milieu nieuwe verbindingsweg Stompwijk" van 5 oktober 2016 (hierna: GC-rapport) ten grondslag gelegd. In hoofdstuk 3 van het GC-rapport wordt toegelicht dat wat betreft het deel van de Tuinbouwweg dat deel gaat uitmaken van de nieuwe verbindingsweg sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
Voor zover [appellant] betoogt dat geluidbelasting meer toeneemt dan op grond van de Wgh is toegestaan, stelt de Afdeling vast dat uit het GC-rapport volgt dat als gevolg van de aanleg van de weg de geluidbelasting op de gevels van de woning van [appellant], na het treffen de beschreven bronmaatregel die bestaat uit de toepassing van geluidreducerend asfalt, toeneemt met maximaal 1,66 dB ten opzichte van de huidige situatie. Deze verhoging gaat 5 dB niet te boven en de waarde blijft met 52 dB beneden de waarde van 58 dB als bepaald in artikel 100a, eerste lid, van de Wgh. Het besluit is in zoverre niet in strijd met de Wgh vastgesteld.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
4. [appellant] betoogt dat het college een maximumsnelheid van 30 km/u ter hoogte van zijn woning als bronmaatregel dient toe te passen. Volgens hem is de keuze van het college om ter hoogte van zijn woning een maximumsnelheid van 60 km/u toe te staan niet overtuigend en heeft het college het belang van [appellant], nu een hogere maximumsnelheid voor hem leidt tot meer geluidhinder, onvoldoende in de afweging betrokken. Daarnaast heeft een maximumsnelheid van 30 km/u als bronmaatregel volgens [appellant] aanmerkelijke financiële voordelen voor de gemeente. In dat geval hoeven immers andere maatregelen, zoals een herinrichting van de weg en gevelisolatiemaatregelen aan zijn woning, niet meer te worden getroffen, aldus [appellant].
4.1. Artikel 110a, eerste lid, van de Wgh luidt: "Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting."
Artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh luidt: "Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard."
4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gewenste maximumsnelheid van 30 km/u op de nieuwe verbindingsweg ter hoogte van zijn woning overwegende bezwaren van verkeerskundige aard ontmoet. Daartoe is van belang dat de nieuwe verbindingsweg ter hoogte van de woning van [appellant] aansluit op de Stompwijkseweg / Doctor van Noortstraat. De doelstelling van de aanleg van de nieuwe verbindingsweg is om het doorgaand verkeer tussen de Stompwijkseweg en de N206 om de kern van het dorp Stompwijk te leiden. De inrichting van de nieuwe verbindingsweg dient daarom zodanig te zijn dat doorgaand verkeer wordt gestimuleerd om daarvan gebruik te maken. De Afdeling acht de stelling van het college dat een maximumsnelheid van 30 km/u aan het begin van de nieuwe verbindingsweg het doorgaand verkeer niet zal stimuleren om voor de verbindingsweg te kiezen aannemelijk.
Nu het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] gewenste snelheidsverlaging overwegende bezwaren van verkeerskundige aard ontmoet, kunnen de door [appellant] genoemde voordelen van een dergelijke bronmaatregel buiten bespreking blijven. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Boer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
745.