ECLI:NL:RVS:2017:2700

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
201707555/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 5 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen Stichting Wijkberaad Nieuw Waldeck en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft het besluit van 25 juli 2017, waarbij het college een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in het stadsdeel Loosduinen, wijk 40: Nieuw Waldeck, te Den Haag. De stichting heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het college de plaatsing van de ORAC's voortzet.

Tijdens de zitting op 28 september 2017 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De stichting betoogde dat het college niet in redelijkheid tot de keuze voor de aangewezen locaties kon komen, onder andere vanwege de verhoogde parkeerdruk en de lange loopafstanden naar de containers. Het college heeft echter gemotiveerd uiteengezet waarom de gekozen locaties zijn aangewezen en dat de randvoorwaarden voor de plaatsing van de ORAC's zijn nageleefd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze had kunnen komen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 oktober 2017.

Uitspraak

201707555/2/A1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Stichting Wijkberaad Nieuw Waldeck, gevestigd te 's-Gravenhage,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Loosduinen, wijk 40: Nieuw Waldeck, te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. Bij deze brief heeft de stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Koevoerden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De stichting heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het college de plaatsing van ORAC’s volgens het plaatsingsplan voortzet. Het beroep en verzoek van de stichting richten zich tegen 14 aangewezen locaties uit het plaatsingsplan. De stichting is het niet eens met de in de nota van antwoord vermelde reactie van het college op de door haar ingediende zienswijzen. In dit verband betoogt de stichting met name dat het standpunt van het college dat ORAC’s bij hoge uitzondering in plantsoenen worden geplaatst niet is opgenomen in de randvoorwaarden voor plaatsing, de parkeerdruk door de plaatsing van ORAC’s aanzienlijk wordt verhoogd en de mogelijkheid van achteruitrijden van de ledigingswagens moet worden gefaciliteerd door een bijrijder of een achteruitkijkcamera. Ook betoogt de stichting dat ten onrechte loopafstanden van meer dan 125 meter zijn toegestaan.
2.1.    Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: De maximale loopafstand van perceel tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 meter wordt gehanteerd. De maximale loopafstand van 125 meter kan gehanteerd worden wanneer geen andere locatie beschikbaar is of wanneer aan één van de onderstaande criteria meer recht kan worden gedaan. Wanneer er binnen de 125 meter geen locatie beschikbaar is kan het college onder bijzondere omstandigheid besluiten hiervan af te wijken.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur : zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.
- Bereikbaarheid leegwagen: De leegwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.
- Veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
2.2.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
2.3.    Ter zitting heeft de stichting de bezwaren tegen locaties 40-8, 40-29, 40-69 en de reactie op de alternatieve locatie naast Billie Holidaystraat [..], ingetrokken. De reacties van het college op de overige door de stichting in het beroep- en verzoekschrift vermelde alternatieve locaties zijn één voor één besproken. Daarbij heeft het college gemotiveerd uiteengezet waarom voor de aangewezen locatie is gekozen en waarom de door de stichting aangedragen alternatieve locaties geen verbetering van het plaatsingsplan opleveren. Desgevraagd heeft het college ter zitting gesteld dat ORAC’s conform een vaste gedragslijn slechts bij hoge uitzondering in plantsoenen worden geplaatst. Deze gedragslijn vloeit voort uit de randvoorwaarden op grond waarvan bomen zo min mogelijk worden gekapt of verplaatst. Enkele bewoners hebben een loopafstand van iets meer dan 125 m naar de ORAC’s. Dit heeft volgens het college te maken met de structuur van de wijk, sommige woonerven hebben doodlopende straten waar geen ORAC’s kunnen worden geplaatst. Het ledigingsvoertuig moet dan achteruitrijden om de ondergrondse containers te kunnen ledigen, hetgeen uit veiligheidsoverwegingen ongewenst is, aldus het college.
Ten aanzien van het verlies van parkeerplaatsen staat in de nota van antwoord dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt, op wijkniveau de parkeerdruk wordt beoordeeld en de parkeerdruk in wijk 40 na plaatsing van de ORAC’s niet boven de vastgestelde norm van 90% zal stijgen. Dit wordt door de stichting niet bestreden. In onder meer de uitspraak van 26 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1089) heeft de Afdeling overwogen dat het college er in redelijkheid voor kon kiezen de parkeerdruk op wijkniveau te beoordelen. Nu de stelling van het college dat de parkeerdruk niet boven de norm van 90% stijgt niet is bestreden, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding te oordelen dat het college wegens de parkeerdruk niet tot aanwijzing van de locaties mocht overgaan. Ook in hetgeen de stichting voor het overige heeft aangevoerd, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college de door de stichting in het beroep- en verzoekschrift vermelde locaties niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Jong
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2017
628.