ECLI:NL:RVS:2017:2705

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
201706035/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan en omgevingsvergunning in Kruiningen

Op 6 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker, wonend in Kruiningen, en de raad en het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Eindje de Rondte, Kruiningen", dat op 23 mei 2017 door de raad is vastgesteld, en een omgevingsvergunning voor de bouw van twaalf woningen die op 28 juni 2017 is verleend. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 25 september 2017. De raad en het college waren vertegenwoordigd door J.K. van Rooijen-Van den Berg en J.J. Hoogesteger, terwijl ook Duinstaete Planontwikkeling B.V. aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker heeft bezwaren geuit over de procedure en de gevolgen van het plan voor het dorpse karakter van de omgeving. De raad heeft echter gesteld dat de nieuwe woningen aansluiten bij de bestaande woningtypen en dat er voldoende groenvoorzieningen zijn opgenomen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de verwachting dat de bestreden besluiten in de bodemprocedure niet stand zullen houden. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706035/2/R2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Kruiningen, gemeente Reimerswaal,
en
de raad en het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Eindje de Rondte, Kruiningen" vastgesteld.
Bij besluit van 28 juni 2017 is een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van twaalf woningen.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2017, waar de raad en het college, beide vertegenwoordigd door J.K. van Rooijen-Van den Berg en J.J. Hoogesteger zijn verschenen. Voorts is daar Duinstaete Planontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door H.J. Knulst, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De raad heeft de voorzieningenrechter verzocht om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Nu [verzoeker] niet ter zitting aanwezig was en hiervoor geen toestemming heeft gegeven wordt dit verzoek gelet op het bepaalde in artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, afgewezen.
3.    Het bestemmingsplan en bouwplan voorzien in de oprichting van twaalf woningen, bestaande uit zes eengezinswoningen en zes levensloopbestendige woningen op het adres Dirk Jan Blomstraat 23 t/m 33 en Eindje de Rondte 10a t/m 10f in Kruiningen.
[verzoeker], die woont aan het [locatie] in Kruiningen, kan zich niet met het plan en de verleende omgevingsvergunning verenigen. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding daarvan te voorkomen.
4.    [verzoeker] heeft allereerst bezwaren geuit over de procedure die aan de besluitvorming is voorafgegaan, met name over de (status van de) informatieavond die op 8 december 2016 is gehouden.
Ter zitting is gebleken dat deze bezwaren zien op een inspraakprocedure die is voorafgegaan aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat hetgeen is aangevoerd over de inspraak in deze fase daarom geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
5.    [verzoeker] vreest voorts dat het plan, in vergelijking met de bestaande bouwmogelijkheden, zal leiden tot ernstige aantasting van het dorpse, open en groene karakter van het terrein aan het Eindje de Rondte.
5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat van een dergelijke aantasting door de realisering van de nieuwe woningen geen sprake zal zijn.
Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat de voorziene woningtypen, eengezinswoningen van twee bouwlagen met kap en levensloopbestendige woningen van één bouwlaag met kap, aansluiten bij de bestaande woningtypen rondom het projectgebied, waarin alleen aan de westzijde enkele vrijstaande woningen staan. Aan de zuid- en oostzijde grenst het plangebied aan geschakelde woningen die bestaan uit twee bouwlagen met kap. Er is met de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de ligging ten opzichte van de vrijstaande woningen aan Eindje de Rondte, waaronder de woning van [verzoeker], door hiertegenover de levensloopbestendige woningen van maximaal één bouwlaag te projecteren, deze trapsgewijs te bouwen en te laten verspringen, zodat er geen aaneengesloten vlakke wand kan ontstaan, aldus de raad.
Het plan voorziet voorts aan de westzijde van het plangebied, aan de kant van de woning van [verzoeker], in een brede groenstrook. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat in het voorliggende plan aldus niet minder groen is opgenomen dan in het ter plaatse vigerende plan.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het karakter van de omgeving van het plangebied door de bebouwing niet onevenredig wordt aangetast. Dat het plangebied intensiever en op een andere wijze bebouwd zal worden dan voorheen het uitgangspunt was, maakt niet reeds dat de gekozen invulling ruimtelijk onaanvaardbaar is.
6.    [verzoeker] voert voorts aan dat ten onrechte geen eisen worden gesteld aan de wijze van bouwen. Volgens hem is het aannemelijk dat de geplande heiwerkzaamheden schade aan zijn huis zullen veroorzaken. De gemeente staat volgens hem ten onrechte op het standpunt dat zij niet kan verbieden dat de woningen gefundeerd worden met heipalen. Gezien de onmogelijkheid van verhaal van de schade op de projectontwikkelaar door een burger, zullen de financiële en mogelijk ook psychische schade voor zijn rekening blijven, aldus [verzoeker].
6.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in een bestemmingsplan geen voorschriften kunnen worden opgenomen over de wijze van uitvoering van het plan.
Voor zover deze beroepsgrond is gericht tegen de omgevingsvergunning overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het college heeft ter zitting verklaard dat hij in de regel in omgevingsvergunningen geen eisen stelt aan de wijze van fundering van een voorgenomen bouwproject, tenzij aannemelijk is dat sprake is van een specifiek risico op schade ten gevolge van de bouwwerkzaamheden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval niet voor een dergelijk risico behoeft te worden gevreesd, omdat de geplande nieuwe woningen niet grenzen aan de bestaande bebouwing, maar op minimaal ongeveer 15 m daarvan zijn geprojecteerd, en er bovendien niet door dragende grondlagen hoeft te worden geheid, waardoor minder trillingen zullen optreden dan gebruikelijk.
De voorzieningenrechter acht dit uitgangspunt vooralsnog niet onredelijk en ziet voorshands dan ook geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte geen voorwaarden met betrekking tot de te hanteren funderingsmethoden in de omgevingsvergunning heeft opgenomen.
7.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat de bestreden besluiten in de bodemprocedure geen stand zullen kunnen houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom te worden afgewezen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Zijlstra
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017
240.