ECLI:NL:RVS:2017:2714

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
201701591/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel na vrijwillig vertrek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vier vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2017, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Erik, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De staatssecretaris heeft ook een nader stuk ingediend, waarna het onderzoek is gesloten.

Tijdens de procedure is gebleken dat de vreemdelingen op 9 juni 2017 vrijwillig Nederland hebben verlaten en naar hun land van herkomst, Israël, zijn teruggekeerd. Dit feit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ertoe gebracht om te overwegen dat de vreemdelingen kennelijk geen prijs meer stellen op de bescherming die zij aanvankelijk zochten in Nederland. Hierdoor hebben zij geen belang meer bij de beoordeling van hun hoger beroep.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.

Uitspraak

201701591/1/V2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling 1], [de vreemdeling 2], [de vreemdeling 3], en [de vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2017 in zaken nrs. 16/16849, 16/16851 en 16/16842 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 25 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 februari 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.    Uit de door de staatssecretaris bij nader stuk overgelegde berichten van vertrek blijkt dat de vreemdelingen op 9 juni 2017 vrijwillig vanuit Nederland zijn vertrokken naar hun land van herkomst, Israël. Nu de vreemdelingen vrijwillig zijn vertrokken, stellen zij kennelijk geen prijs meer op de door hun aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. Onder deze omstandigheden hebben de vreemdelingen geen belang bij beoordeling van het door hen ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2017.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017
314-844.