ECLI:NL:RVS:2017:2716

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
201405497/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door vreemdeling

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Frouws, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2014. De vreemdeling had in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 18 juli 2017 werd ingewilligd, wat leidde tot de intrekking van het hoger beroep op 4 augustus 2017. De vreemdeling verzocht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien de staatssecretaris het bestreden besluit heeft ingetrokken en de aanvraag van de vreemdeling heeft ingewilligd, is de vreemdeling tegemoetgekomen in de zin van de wet.

De Raad van State heeft vervolgens beslist dat de minister van Veiligheid en Justitie de vreemdeling moet vergoeden voor de gemaakte proceskosten, die in totaal € 1.980,00 bedragen, en het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 418,00 moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. E. de Groot, griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.

Uitspraak

201405497/1/V1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep (artikel 8:75a van de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Frouws, advocaat te Zeist, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2014 in zaak nr. 13/31409, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 augustus 2017 heeft de vreemdeling het hoger beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:75a, gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:110, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.    De vreemdeling heeft het hoger beroep ingetrokken naar aanleiding van het besluit van de staatssecretaris van 18 juli 2017 waarbij deze het bij de rechtbank bestreden besluit heeft ingetrokken en de aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 alsnog heeft ingewilligd. Hiermee is de staatssecretaris de vreemdeling tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3.    Het verzoek moet als kennelijk gegrond op na te melden wijze worden toegewezen. Voorts moet de staatssecretaris, thans de minister van Veiligheid en Justitie, ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het door de vreemdeling betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
II.    veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    verstaat dat de minister van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017
210.