ECLI:NL:RVS:2017:2725
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 24 november 2015 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 10 juni 2016 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 22 september 2016 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft op 9 oktober 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de argumenten die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.