201701917/1/A2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Amsterdam,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, in zaak nr. 201608023/1/A2.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [verzoeker] voor het jaar 2013 definitief vastgesteld op € 2.301,00.
Bij besluit van 12 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 6 oktober 2015 heeft de rechtbank Amsterdam het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2016, in zaak nr. 201507824/3/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling de uitspraak van de rechtbank van 6 oktober 2015 bevestigd.
Bij uitspraak van 4 maart 2016, in zaak nr. 201507824/5/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 25 januari 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2016, in zaak nr. 201601654/2/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het verzoek om herziening van [verzoeker] van de uitspraak van 4 maart 2016 afgewezen.
Bij uitspraak van 19 oktober 2016, in zaak nr. 201601654/3/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 25 mei 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2017, in zaak nr. 201608023/1/A2, heeft de Afdeling een verzoek om herziening van [verzoeker] van de uitspraak van 25 januari 2016 afgewezen. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2017 heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht de uitspraak van 8 februari 2017 te herzien.
Bij brief van 10 maart 2017 heeft [verzoeker] de Afdeling desgevraagd te kennen gegeven zijn verzoek door te zetten.
Bij brieven van 27 juli 2017 heeft [verzoeker] zijn verzoek aangevuld.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. Y.D.M. Zoomers, is verschenen.
Overwegingen
1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1407) wordt een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij een verzoek om herziening is afgewezen opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak. De Afdeling zal het verzoek om herziening daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de uitspraak van 25 januari 2016. 2. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3. Het betoog van [verzoeker] komt erop neer dat hij het niet eens is met de beslissing van de Afdeling om het tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 oktober 2015 ingestelde hoger beroep met vereenvoudigde behandeling, dat wil zeggen zonder behandeling ervan ter zitting, kennelijk ongegrond te verklaren. Volgens [verzoeker] heeft de Afdeling zijn dossier niet voldoende bestudeerd. Voorts is volgens hem sprake van corrupte praktijken bij de Belastingdienst/Toeslagen.
4. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzonder rechtsmiddel herziening dient er niet toe het debat in de zaak naar aanleiding van de uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, te heropenen en het geschil, waarin is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen.
Hetgeen [verzoeker] in het kader van het verzoek om herziening naar voren heeft gebracht zijn geen feiten en omstandigheden die bij [verzoeker] niet bekend waren of niet redelijkerwijs bekend konden zijn vóór de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2016. Dat betekent dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, zodat die feiten en omstandigheden reeds daarom niet tot herziening van die uitspraak kunnen leiden. Ook in de brieven van 10 maart 2017 en 27 juli 2017 heeft [verzoeker] dergelijke omstandigheden niet genoemd.
5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Michiels w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
502.