ECLI:NL:RVS:2017:2743

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
201700445/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing inschrijving en tenaamstelling voertuig in kentekenregister door RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 30 november 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing door de RDW van een aanvraag voor inschrijving en tenaamstelling van een voertuig in het kentekenregister. De RDW had op 4 maart 2016 de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat het voertuig niet voldeed aan de eisen voor inschrijving. De RDW stelde vast dat het chassis van het voertuig was verlengd en dat de carrosserie niet meer origineel was, wat leidde tot de conclusie dat het voertuig niet kon worden ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat de RDW geen ruimte had voor een belangenafweging bij het vaststellen van het voertuigidentificatienummer (VIN) en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. [appellant] stelde dat de RDW inconsistent was in de toepassing van de regelgeving, maar de rechtbank oordeelde dat de RDW niet verplicht was om een eerdere fout te herhalen. Het hoger beroep van [appellant] werd op 11 oktober 2017 ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de RDW terecht had geweigerd het voertuig in te schrijven, omdat het VIN niet kon worden vastgesteld en er geen bewijs was van een eerder afgegeven kentekenbewijs in een andere EU-lidstaat.

Uitspraak

201700445/1/A2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2016 in zaak nr. 16/2508 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2016 heeft de RDW een aanvraag van [appellant] voor inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister van een voertuig waarin de combinatie [......] is aangebracht, afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De RDW heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2017, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bentley Motors Limited heeft in het jaar 1949 een voertuig van het merk Bentley, type Mark VI, afgeleverd, waarin zij het voertuigidentificatienummer (hierna: het VIN) [......] heeft aangebracht. Het voertuig bestond uit:
1. een chassis voorzien van een door Bentley Motors Limited ingeslagen chassisnummer [......], met een wielbasis van 304,8 centimeter;
2. een aandrijflijn met een motorblok met het nummer [....] en een motorinhoud van 4,275 cc;
3. een gesloten carrosserie van het type "Sports Saloon", waarin het bodynummer [.....] is aangebracht.
[appellant] heeft op 20 maart 2012 het voertuig in te restaureren conditie gekocht en geleverd gekregen.
Het voertuig is op 22 maart 2012 ter keuring aangeboden aan het keuringsstation van de RDW in Waddinxveen. Het chassis is daarbij gemerkt met loodnummer [……].
Nadien is het chassis van het voertuig met 30 centimeter verlengd en is de wielbasis verlengd tot 334 centimeter. Daarnaast is het voertuig voorzien van een nieuwe carrosserie, naar het voorbeeld van een Bentley Le Mans Sieger, een type dat door Bentley Motors Limited in de jaren 1927-1931 werd geproduceerd.
Op 14 januari 2016 is het voertuig bij de RDW aangeboden voor inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister.
De RDW heeft het voertuig onderzocht. Van het voertuig zijn foto’s gemaakt en er is een rapport opgemaakt. Uit het onderzoek is gebleken dat het chassis door een derde is verlengd en daardoor afwijkt van het chassis dat oorspronkelijk bij het voertuig hoort. Voorts is gebleken dat het voertuig niet meer is voorzien van een carrosserie van een Bentley Mark VI, maar van een nieuwe, door een derde vervaardigde carrosserie, die lijkt op die van een Bentley Le Mans Sieger. Tot slot is gebleken dat de aandrijflijn nog origineel is.
Besluitvorming
2.    Bij besluit van 11 juli 2016 heeft de RDW zijn weigering om het voertuig in het Nederlandse kentekenregister in te schrijven en te naam te stellen, gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de technisch medewerker van het RDW-keuringsstation niet objectief de combinatie [......] als VIN voor het voertuig heeft kunnen vaststellen. Het is in elk geval uitgesloten dat het door [appellant] aangeboden voertuig als zodanig omstreeks 1949 door Bentley Motors Limited is geproduceerd en voorzien van het VIN [......]. Er is sprake van een nieuw voertuig waaraan geen VIN is toegekend, zodat het voertuig niet kan worden ingeschreven in het kentekenregister, aldus de RDW. De RDW heeft te kennen gegeven wel bereid te zijn om aan het voertuig een VIN toe te kennen. Het voertuig moet in dat geval voldoen aan de individuele toelatingseisen die in Nederland op het moment van keuren van toepassing zijn. Het voertuig dient dan ook een keuring te ondergaan. De RDW heeft een beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat, als al sprake zou zijn van een identiek geval, de RDW niet gehouden is om in strijd met de wet- en regelgeving een kentekenbewijs af te geven.
Uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] de bevindingen van de RDW niet betwist. De RDW heeft geen ruimte voor een belangenafweging bij het vaststellen van het VIN, zodat aan de stelling van [appellant], dat hij niet aan dit kostbare project zou zijn begonnen als hij had kunnen bevroeden dat wellicht geen kenteken zou kunnen worden afgegeven, niet de betekenis kan worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Daargelaten dat niet is komen vast te staan dat sprake is van vergelijkbare gevallen, strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat de RDW gehouden is een in het verleden gemaakte fout te herhalen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, heeft miskend dat de RDW de regelgeving die van toepassing is op de inschrijving en tenaamstelling van voertuigen in het kentekenregister niet consistent toepast. Daartoe voert hij aan dat de RDW in juli 2015 het kenteken [..-..-..] heeft afgegeven voor een Bentley Mark VI, waarvan eveneens het chassis en de carrosserie en ook de aandrijflijn niet meer origineel zijn. De aanpassingen aan het chassis en de carrosserie van dit voertuig waren identiek aan de wijzigingen die hij aan zijn eigen voertuig heeft aangebracht. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank, door haar oordeel te baseren op de mededeling van de RDW ter zitting dat het in andere door hem genoemde gevallen waarschijnlijk auto’s met een in Engeland afgegeven kenteken betrof, die op grond van Europese regelgeving recht hebben op een Nederlands kenteken, ten onrechte niet heeft onderzocht of de auto van [appellant] een Engels kenteken heeft gehad. Dit is het geval. De RDW heeft het originele Engelse kenteken bij de keuring in 2012 aangemerkt als behorend bij het voertuig van [appellant]. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet betrokken bij haar oordeel. Tot slot voert [appellant] aan dat uit eigen onderzoek is gebleken dat er nog minstens vijf andere Bentley’s in Nederland zijn waarvan het chassis, de carrosserie en/of de aandrijflijn zijn aangepast, maar die desondanks zijn ingeschreven en tenaamgesteld in het kentekenregister. Als hij had geweten dat voor zijn voertuig wellicht geen kenteken afgegeven zou worden, was hij nooit aan dit kostbare project begonnen, aldus [appellant].
4.1.    De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het chassis en de carrosserie van het voertuig van [appellant] niet zijn te identificeren, waardoor er geen VIN kan worden vastgesteld. Evenmin is in geschil dat gelet op artikel 17, eerste lid, van het Kentekenreglement, gelezen in verbinding met artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling voertuigen, het voertuig daarom niet, zonder dat de RDW op grond van artikel 2.1, tweede lid, van de Regeling voertuigen een VIN vaststelt, toekent en inslaat, in het kentekenregister kan worden ingeschreven. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de RDW op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden was om het voertuig desondanks in te schrijven en te naam te stellen met een datum van eerste toelating in het jaar 1949.
4.3.    Met het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan [appellant] niet bereiken dat de RDW het voertuig dient in te schrijven en te naam te stellen. Daarbij is van belang dat, naar de RDW in het verweerschrift en ter zitting nader heeft toegelicht, [appellant] bij de aanvraag tot inschrijving en tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister geen in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven kentekenbewijs heeft overgelegd. In dat opzicht verschilt het geval van [appellant] van de gevallen waarin wel een dergelijk kentekenbewijs is overgelegd, zoals het door [appellant] genoemde geval van het voertuig met kenteken [..-..-..]. Dat er in het geval van [appellant] wel Engelse kentekenplaten aanwezig zijn, maakt dit niet anders, aangezien uit artikel 25 b, eerste lid, van het Kentekenreglement volgt dat dit, wanneer niet ook het bijbehorende kentekenbewijs wordt overgelegd, onvoldoende is om een voertuig in te schrijven en te naam te stellen in het Nederlandse kentekenregister. Ter zitting heeft de RDW verder toegelicht dat voor zover in andere gevallen waarin bij de aanvraag evenmin een in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven kentekenbewijs is overgelegd, maar er toch een inschrijving en tenaamstelling heeft plaatsgevonden, dit per abuis en in strijd met de wet- en regelgeving is gebeurd. Het gelijkheidsbeginsel noopt er niet toe dat een door de RDW gemaakte fout dient te worden herhaald.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
502. BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 47
Motorrijtuigen en aanhangwagens op de weg waarvoor een kenteken is opgegeven dienen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels te zijn ingeschreven in het kentekenregister en tenaamgesteld.
Artikel 48
1. Inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling vinden, tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, plaats op aanvraag […].
Artikel 52a
1. Ter bevestiging van de inschrijving in het kentekenregister en tenaamstelling bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt door de RDW een kentekenbewijs afgegeven.
Kentekenreglement
Artikel 25b
1. De eigenaar of houder van een voertuig waarvoor de eerste inschrijving en tenaamstelling wordt gevraagd en waarvoor reeds eerder een kentekenbewijs is afgegeven in een andere lidstaat van de Europese Unie, overlegt het deel I van dat kentekenbewijs en, voor zover dit is afgegeven, tevens het deel II.
2. Inschrijving en tenaamstelling als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd, indien het deel II van het kentekenbewijs, voor zover dat deel is afgegeven, ontbreekt.
3. In uitzonderlijke gevallen kan door de RDW in afwijking van het tweede lid een voertuig worden ingeschreven en te naam gesteld, op voorwaarde dat van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het voertuig voordien was ingeschreven langs schriftelijke of elektronische weg de bevestiging is verkregen dat de aanvrager het recht heeft om het voertuig in een andere lidstaat in te schrijven.
4. De RDW bewaart de ingenomen kentekenbewijzen dan wel de ingenomen delen daarvan, gedurende zes maanden en stelt de autoriteiten van de lidstaat die het kentekenbewijs hebben afgegeven binnen twee maanden na de datum van inname daarvan op de hoogte. Op verzoek stuurt de RDW de ingenomen kentekenbewijzen terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het kentekenbewijs hebben afgegeven.
Regeling Voertuigen
Artikel 2.1
1. In het kader van een aanvraag van een kentekenbewijs, een individuele goedkeuring of een door de RDW uitgevoerd onderzoek kan door de RDW het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.
2. Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de RDW een voertuigidentificatienummer worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.
3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.
Bijlage I, behorende bij artikel 2.1, derde lid
[…]
Artikel 5. Identificatie
1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.
[…]
4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.
5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.