ECLI:NL:RVS:2017:2778

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
201706672/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en beoordeling van fotomateriaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 24 juli 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 15 februari 2017 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij hij rekening moest houden met de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 16 oktober 2017 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris in strijd had gehandeld met de Werkinstructie 2015/9 door fotomateriaal dat door de vreemdeling was ingediend, niet onverwijld te retourneren. De staatssecretaris voerde aan dat het materiaal, dat seksueel getint was, niet onmiddellijk geretourneerd hoefde te worden omdat het mogelijk strafbare feiten betrof. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval het recht had om het materiaal aan opsporingsinstanties aan te bieden voor verder onderzoek, en dat hij niet in strijd met de instructie handelde door dit niet te retourneren.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 495,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

201706672/1/V2.
Datum uitspraak: 16 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 juli 2017 in zaak nr. 17/5771 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Onder de minister wordt tevens diens rechtsvoorganger verstaan.
2.    De minister klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in strijd heeft gehandeld met Werkinstructie 2015/9 (hierna: WI 2015/9), door fotomateriaal dat de vreemdeling heeft ingebracht niet onverwijld en uit eigen beweging te retourneren en dat fotomateriaal te betrekken bij de beoordeling. Hij betoogt hiertoe dat overgelegd seksueel getint beeldmateriaal weliswaar in de regel onverwijld wordt geretourneerd, maar dat er in dit geval aanleiding bestond af te wijken van WI 2015/9. Dit heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet gedaan om het materiaal bij zijn beoordeling te betrekken, maar om het materiaal aan te bieden aan opsporingsdiensten voor onderzoek naar mogelijk strafbare feiten.
2.1.    Het overgelegde beeldmateriaal is seksueel getint. Weliswaar moet de minister dergelijk materiaal, zoals hij zelf ook aangeeft, gelet op WI 2015/9, in beginsel onverwijld retourneren, maar hij voert terecht aan dat hij hiertoe in dit geval niet verplicht was. Op het door de vreemdeling overgelegde beeldmateriaal waren immers mogelijk minderjarigen en derhalve strafbare feiten te zien. De minister kan in dat geval het materiaal aan opsporingsinstanties aanbieden voor nader onderzoek. De rechtbank heeft de minister dan ook ten onrechte verweten dat hij het materiaal niet onverwijld heeft geretourneerd. Nu voorts uit het onderzoek is gebleken dat er op het beeldmateriaal inderdaad strafbare feiten te zien zijn, bestond voor de minister geen aanleiding het materiaal op een later moment alsnog te retourneren. De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de minister het beeldmateriaal bij zijn beoordeling heeft betrokken. Zoals de minister terecht aanvoert, heeft hij geen standpunt ingenomen over de inhoud van het beeldmateriaal en dit materiaal niet betrokken bij de beoordeling of de door de vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig is, maar heeft hij zich alleen op het standpunt gesteld dat het gezien de risico's vreemd is dat de vreemdeling in een land als Irak in het bezit was van beeldmateriaal van homoseksuele handelingen. Hiermee handelt hij niet in strijd met WI 2015/9. Een dergelijk standpunt kan hij ook innemen bij beeldmateriaal dat hij retourneert of als een vreemdeling slechts over het bezit van dat materiaal heeft verklaard.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 juli 2017 in zaak nr. 17/5771;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2017
802.