201609668/1/A1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), allen wonende dan wel gevestigd te Heukelom, gemeente Oisterwijk, of Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
2. het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2016 in zaak nr. 16/1537 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2016 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 1] een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een varkenshouderij aan de [locatie] te Heukelom (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 21 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 februari 2016 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant sub 1] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2017, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en J.S.M. de Groot, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.J. Vecht en ir. E.M.A. van Kempen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] exploiteert een varkenshouderij op het perceel en wil die uitbreiden. De daartoe door hem ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voorziet onder meer in de bouw van stallen, mestsilo's en een loods voor mestopslag. Omdat de raad van de gemeente Oisterwijk (hierna: de gemeenteraad) bij besluit van 17 december 2015 heeft geweigerd een verklaring van geen bedenkingen (hierna: vvgb) af te geven voor de uitbreiding, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de weigering om de vvgb te verlenen onvoldoende is gemotiveerd en dat het besluit van 16 februari 2016, dat op die weigering is gebaseerd, om die reden eveneens onvoldoende is gemotiveerd. Omdat de aanvraag volgens de rechtbank in strijd is met de Verordening ruimte 2014 (hierna: de Verordening ruimte), heeft zij de rechtsgevolgen van het besluit van 16 februari 2016 in stand gelaten.
Motivering van de vvgb
2. Het college betoogt in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 17 december 2015 onvoldoende is gemotiveerd. Het voert daartoe aan dat het besluit van de gemeenteraad uitgebreid en zorgvuldig is gemotiveerd en dat daarin specifiek is gekeken naar de situatie van [appellant sub 1] en de gevolgen van de uitbreiding voor de volksgezondheid.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 17 december 2015 onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de gemeenteraad het besluit van 17 december 2015 slechts heeft onderbouwd met grotendeels algemene bevindingen en uitgangspunten van de GGD en stukken die niet zijn toegespitst op de specifieke uitbreiding terwijl in de door [appellant sub 1] ingebrachte ruimtelijke onderbouwing uitgebreid is gemotiveerd en met diverse rapporten, waarvoor een positief GGD-advies van 12 augustus 2014, is onderbouwd dat de gevraagde uitbreiding zal leiden tot een meer aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zodat de omgevingsvergunning in dit specifieke geval ondanks de strijd met het bestemmingsplan zou kunnen worden verleend. In de motivering van het besluit van 17 december 2015 is ten onrechte geen aandacht besteed aan deze onderbouwing.
Het betoog faalt.
De omvang van het geding
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te oordelen dat de uitbreiding in strijd is met de Verordening ruimte, omdat de uitbreiding meer bedraag dan het in de Verordening ruimte toegestane maximum van 1,5 hectare. Daartoe voert hij aan dat tussen partijen niet in geschil was of de uitbreiding voldoet aan deze eis uit de Verordening ruimte, omdat bij besluit van 13 maart 2012 een ontheffing is verleend door gedeputeerde staten, die ontheffing nog steeds geldt ten aanzien van de maximale oppervlakte en aan de overige eisen uit de Verordening ruimte wordt voldaan. Het college is daarvan ook uitgegaan, aldus [appellant sub 1]. Aan het weigeringsbesluit van 16 februari 2016 is ook alleen ten grondslag gelegd dat geen vvgb is verleend en niet dat de uitbreiding in strijd is met de Verordening ruimte, aldus [appellant sub 1].
3.1. Het college heeft de gemeenteraad gevraagd om een vvgb te verlenen, hetgeen impliceert dat het in de Verordening ruimte geen beletselen zag voor de verlening van de door [appellant sub 1] gevraagde omgevingsvergunning. Dat is ter zitting van de Afdeling ook door het college bevestigd terwijl het de stelling van [appellant sub 1] dat de Verordening ruimte niet in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning niet heeft betwist. Voorts is van belang dat [appellant sub 1] in de zienswijzen die hij heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit noch in zijn beroepschrift de Verordening ruimte aan de orde heeft gesteld. Gelet hierop was ten tijde van de aangevallen uitspraak tussen [appellant sub 1] en het college niet in geschil dat de aanvraag voldeed aan de Verordening ruimte. Nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak desondanks heeft geoordeeld dat de uitbreiding in strijd is met de Verordening ruimte is zij buiten de omvang van het geding getreden.
Het betoog slaagt.
Conclusie
4. Het incidenteel hoger beroep van het college is ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 februari 2016 in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Dit betekent dat het college de gemeenteraad dient te verzoeken de in ro. 6.4.1 tot en met 6.5 van de aangevallen uitspraak door de rechtbank geconstateerde gebreken te herstellen.
5. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2016 in zaak nr. 16/1537, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 februari 2016, dossiernummer 2015-0190, in stand heeft gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk aan [appellant sub 1] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van burgemeester en wethouders aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
724.