ECLI:NL:RVS:2017:2807

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
201609121/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving bouwstop en dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 oktober 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen had op 11 maart 2016 een bouwstop opgelegd aan [appellant] omdat hij zonder de benodigde omgevingsvergunning een fundering voor een blokhut aan het plaatsen was op een legakker. Het college gelastte [appellant] om alle bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom. Het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit werd op 30 mei 2016 ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 september 2017 behandeld. [appellant] betoogde dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot handhaving, omdat er volgens hem een gedoogbeleid bestond voor het bouwen op legakkers. De Afdeling oordeelde echter dat er geen sprake was van gedogen en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet had hoeven afzien van handhaving, ook al was het handhavingsbeleid gewijzigd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] om schadevergoeding af, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De beslissing werd op 18 oktober 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201609121/1/A1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wilnis, gemeente De Ronde Venen,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/3199 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft het college zijn beslissing om op 11 maart 2016 een bouwstop op te leggen op schrift gesteld en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerkzaamheden op het perceel, kadastraal bekend gemeente VKV00, sectie […], nummer […] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 30 mei 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door M. de Graaff, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 11 maart 2016 heeft een medewerker van de gemeente geconstateerd dat [appellant] zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning een fundering voor een blokhut aan het plaatsen was op een zogeheten legakker achter de percelen [locaties] te Vinkeveen. Teneinde te voorkomen dat [appellant] verder zou gaan met het bouwen van de blokhut is aan [appellant] telefonisch een bouwstop opgelegd, die vervolgens op schrift is gesteld.
2.    [appellant] is zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning begonnen met de bouw van een blokhut. Het college was daarom bevoegd daartegen handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot handhaving over te gaan. Hij voert daartoe aan dat het college de bouw van bouwwerken op legakkers tot begin 2016 heeft gedoogd. Volgens [appellant] had hij eind 2015, toen het oude beleid nog gold, de beslissing tot het bouwen van de blokhut genomen en de daarbij behorende kosten gemaakt. Handhaving is in dit geval dan ook niet evenredig, aldus [appellant].
3.1.    Het college heeft op 2 februari 2016 het 'Integraal Handhavingsbeleid De Ronde Venen 2016-2018' vastgesteld. Hierin is vermeld dat het op ad hoc basis en reactief toezichthouden en handhaven niet efficiënt en minder effectief is gebleken. In plaats van ad hoc oppakken, wordt gekozen voor een programmatische aanpak. Bij de keuze voor de projecten wordt aangehaakt bij de actuele ontwikkelingen en de herziening van bestemmingsplannen. Vermeld is dat de verwachting is dat het toezicht op deze wijze effectiever kan worden ingezet en het maatschappelijk effect groter zal zijn. Voor de komende beleidsperiode is onder meer het project 'Preventie bouwen op legakkers' in beeld.
In het 'Uitvoeringsprogramma 2016' is het handhavingsbeleid, zoals dat is verwoord in het 'Integraal Handhavingsbeleid De Ronde Venen 2016-2018' geconcretiseerd. Vermeld is dat er in het verleden veel middelen zijn ingezet op toezicht op verleende (omgevings)vergunningen, asbest gerelateerde zaken, klachten en meldingen (openbare ruimte) en formele handhavingsverzoeken. Verder is vermeld dat het toezicht op een andere wijze dan voorheen zal worden ingevuld, namelijk op een meer projectmatige wijze. De nadruk zal komen te liggen op gebiedsgericht toezicht en handhaving. Over het project 'Preventie bouwen op legakkers' is vermeld dat de voorbereidingen plaatsvinden voor de herziening van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het nieuwe bestemmingsplan meer ontwikkelingen op de Vinkeveense Plassen mogelijk wil maken. Zolang het nieuwe bestemmingsplan nog niet definitief is, gelden de regels uit het oude bestemmingsplan "Buitengebied", die onder meer inhouden dat er op legakkers in beginsel niet mag worden gebouwd. Verder is vermeld dat uit handhavingsverzoeken blijkt dat er in de aanloop van de herziening van het bestemmingsplan intensiever wordt gebouwd. Om te voorkomen dat er verdere bouwwerkzaamheden op de legakkers plaatsvinden, zal geïnvesteerd worden in toezicht, waarbij een bouwstop zal worden opgelegd in die gevallen waarin het bouwwerk nog niet gereed is en zal worden gewraakt in die gevallen waarin het bouwwerk wel gereed is.
3.2.    De Afdeling is van oordeel dat geen sprake is van de situatie dat vóór 2016 het bouwen zonder omgevingsvergunning op legakkers werd gedoogd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het 'Integraal Handhavingsbeleid De Ronde Venen 2016-2018' en de door het college ter zitting gegeven toelichting weliswaar volgt dat het handhavingsbeleid is gewijzigd, maar het handhavingsbeleid hield vóór 2016 niet in dat er niet werd opgetreden tegen het zonder omgevingsvergunning bouwen van bouwwerken op de legakkers. Er werd meer prioriteit gegeven aan toezicht op de uitvoering van bouwplannen waarvoor omgevingsvergunning was verleend, asbest gerelateerde zaken en het handhaven naar aanleidingen van handhavingsverzoeken. Zoals het college heeft toegelicht, werd er echter ook vóór de inwerkingtreding van het nieuwe handhavingsbeleid een bouwstop opgelegd, indien er werd geconstateerd dat er zonder omgevingsvergunning op een legakker werd gebouwd. De door [appellant] overgelegde brief van het college van 12 april 2016 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die brief kondigt het college slechts aan dat er extra toezicht zal worden gehouden op de Vinkeveense Plassen om illegale bebouwing van de legakkers te voorkomen. Dat er, naar [appellant] stelt, niet handhavend is opgetreden tegen bouwwerkzaamheden op andere gedeelten van de legakker achter [locaties] betekent niet dat er een gedoogbeleid bestond, maar zoals het college heeft toegelicht dat de bouwwerkzaamheden zijn afgerond zonder dat tijdens de werkzaamheden was geconstateerd dat er geen omgevingsvergunning was verleend. Indien [appellant] zonder de benodigde omgevingsvergunning de bouwwerkzaamheden was gestart vóór 2016 en dit voor de voltooiing daarvan zou zijn geconstateerd, zou ook een bouwstop zijn opgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht in de wijziging van het handhavingsbeleid geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid van handhavend optreden had behoren af te zien.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van [appellant] daartoe reeds daarom worden afgewezen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Drop    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
473.