ECLI:NL:RVS:2017:2832

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
201603468/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor dakopbouw en milieuneutrale wijziging inrichting ABZ Diervoeding te Markelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente om een omgevingsvergunning te verlenen aan ABZ Diervoeding voor het bouwen van een dakopbouw en het milieuneutraal veranderen van de inrichting, heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de dakopbouw niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de vergunning voor de verandering van de inrichting niet kon worden verleend omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 mei 2017, waarbij zowel de appellanten als ABZ Diervoeding aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak geschorst in afwachting van een uitspraak van de rechtbank Overijssel in een andere zaak. Na de uitspraak van de rechtbank op 26 juni 2017, heeft de Afdeling het onderzoek gesloten. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de dakopbouw in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de hoogte van de dakopbouw de toegestane bouwhoogte overschrijdt.

Daarnaast heeft de Raad van State geoordeeld dat de verandering van de inrichting niet als milieuneutraal kan worden aangemerkt, omdat de geluidsniveaus die voortvloeien uit de nieuwe inrichting hoger zijn dan toegestaan. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellanten tegen het besluit van 2 mei 2017 ongegrond. De beslissing van de Raad van State houdt in dat de eerder verleende omgevingsvergunning niet in stand kan blijven.

Uitspraak

201603468/1/A1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellant sub 1] en anderen, wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,
2.    Coöperatie Arkervaart-BramecoZon U.A., handelend onder de naam ABZ Diervoeding, gevestigd te Nijkerk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2016 in zaak nr. 15/2418 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college aan ABZ Diervoeding omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op het fabrieksgebouw aan de Goorseweg 3 te Markelo (hierna: het perceel) en voor het milieuneutraal veranderen van de daar gevestigde inrichting.
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het college het door [appellant sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2015 vernietigd, het besluit van 24 april 2015 herroepen, bepaald dat het college een nieuw besluit op de aanvraag dient te nemen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
ABZ Diervoeding heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en anderen hebben een zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 2 mei 2017 heeft het college wederom aan ABZ Diervoeding omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op het fabrieksgebouw op het perceel en voor het milieuneutraal veranderen van de daar gevestigde inrichting.
Het college en [appellant sub 1] en anderen hebben naar aanleiding van dat besluit nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2017, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 1A] en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, L.B. Masséus en A. Tichelaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ABZ Diervoeding, vertegenwoordigd door ir. drs. R. Roordink, H.T.M. Rotink en ir. A.I. Koffeman, gehoord.
De Afdeling heeft het onderzoek geschorst in afwachting van de uitspraak van de rechtbank Overijssel in zaak nr. 17/108. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 26 juni 2017. Daarna heeft de Afdeling partijen in de gelegenheid gesteld te verklaren dat zij gebruik willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Daarna is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    ABZ Diervoeding exploiteert op het perceel een diervoederfabriek met grondstoffen- en kunstmestopslag. Op 12 oktober 2010 is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van deze inrichting.
Bij het besluit van 24 april 2015 heeft het college aan ABZ Diervoeding omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw met een bouwhoogte van ongeveer 31 m op het fabrieksgebouw en het milieuneutraal veranderen van de inrichting door in deze dakopbouw een coater te plaatsen en te gebruiken voor het mengen van producten tot diervoeding. [appellant sub 1] en anderen wonen in de nabijheid van het perceel. Zij kunnen zich niet met verlening van deze omgevingsvergunning verenigen en hebben daartegen beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dakopbouw in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan en dat voor het bouwen daarvan omgevingsvergunning kon worden verleend. [appellant sub 1] en anderen kunnen zich niet met dit oordeel verenigen.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de plaatsing en het gebruiken van de coater niet leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan zijn toegestaan ingevolge een voor de inrichting geldende revisievergunning van 7 augustus 2007 en de veranderingsvergunning van 12 oktober 2010. Daarom heeft het college volgens de rechtbank ten onrechte omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Om deze reden heeft de rechtbank de omgevingsvergunning vernietigd. ABZ Diervoeding kan zich hiermee niet verenigen.
2.    Artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk; […]
e. […]
2o. het veranderen of veranderen van de werking […] van een inrichting […]."
Het bouwen van de dakopbouw
3.    Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Markelo-West" (hierna: het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming "Bedrijventerrein". Op de verbeelding is op het bouwvlak ter plaatse van het fabrieksgebouw, een aanduiding voor de maximale goot- en bouwhoogte van achtereenvolgens 12 m en 15 m opgenomen.
Artikel 6.2, onder a, luidt:
"voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' en 'maximale bouwhoogte' aangegeven hoogten, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
[…]".
Artikel 1 luidt:
"In deze regels wordt verstaan onder:
1.14 bestaand:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een ander planologische toestemming".
4.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de dakopbouw, gezien de hoogte daarvan, niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 6.2, onder a en onder 2, van de planregels. De tekst van de planregel en de totstandkomingsgeschiedenis van het bestemmingsplan bieden volgens hen aanknopingspunten om aan te nemen dat is beoogd uitsluitend bestaande bebouwing die hoger is dan 15 m toe te staan, en niet nieuw te realiseren bebouwing die deze maximumhoogte overschrijdt, zoals het geval is met de dakopbouw waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het gedeelte van het fabrieksgebouw met de nieuwe dakopbouw lager is dan het bestaande hoogste punt van dat fabrieksgebouw.
4.1.    In artikel 6.2 van de planregels is bepaald aan welke vereisten bouwwerken moeten voldoen om ter plaatse te mogen worden gerealiseerd. Deze bouwregels zien op zowel aanwezige bouwwerken als op nieuwe bouwwerken. Artikel 6.2, onder a, bevat bouwregels voor het bouwen van gebouwen. Onderdeel 2 ziet op de maximale goot- en bouwhoogten van gebouwen. Het artikelonderdeel staat als maximale goot- en bouwhoogten toe de goot- en bouwhoogten, zoals die ter plaatse zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast zijn toegestaan, indien een bestaand gebouw hogere goot- en bouwhoogten heeft dan volgens de aanduiding op de verbeelding is toegestaan, de bestaande goot- en bouwhoogten.
Vaststaat dat de bouwhoogte van het fabrieksgebouw van ABZ Diervoeding iets meer dan 31 m bedraagt. Tussen partijen is niet in geschil dat het fabrieksgebouw niet in strijd was met de voorgaande planologische regeling. Genoemde bouwhoogte is aan te merken als bestaand als bedoeld in artikel 1.14 van de planregels en wordt door het realiseren van de dakopbouw niet overschreden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan, waarvan een zienswijzennotitie onderdeel uitmaakt en waarin de planwetgever een reactie heeft gegeven op door ABZ Diervoeding over het ontwerp van het bestemmingsplan ingediende zienswijzen. Gelet op de toelichting, heeft de planwetgever nadrukkelijk een bouwplan als het onderhavige op het perceel van ABZ Diervoeding zonder meer willen toestaan. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben uitgevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
Het betoog faalt.
Het veranderen van de inrichting
5.    Artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo luidt:
"In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden."
Artikel 3.10, derde lid, luidt:
"In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend."
6.    ABZ Diervoeding betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verandering van de inrichting waarvoor zij omgevingsvergunning heeft gevraagd, een milieuneutrale verandering is die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo. Zij voert daartoe aan dat de geluidsniveaus door de werking van de in de dakopbouw te plaatsen coater niet hoger zijn dan die van de activiteiten zoals die voorheen ingevolge de veranderingsvergunning waren toegestaan. Dat aan die veranderingsvergunning een voorschrift is verbonden waarin het maximaal toegestane geluidsniveau lager is dan de feitelijke geluidsniveaus waarvan in de daaraan ten grondslag liggende aanvraag is uitgegaan, betreft volgens haar een verschrijving. Zij stelt dat zij ervan mag uitgaan dat zij de activiteiten zoals zij die destijds in de aanvraag heeft opgenomen mag uitvoeren en dat aan de hand daarvan dient te worden bepaald of de gevraagde verandering milieuneutraal is.
6.1.    Voor de beantwoording van de vraag of op grond van de artikelen 2.14, vijfde lid, en 3.10, derde lid, van de Wabo vergunning kan worden verleend is de mate van hinder die op grond van de eerder verleende, geldende vergunning is toegestaan, bepalend.
Ingevolge voorschrift 2.1a van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 12 oktober 2010 tot verlening van veranderingsvergunning, zoals die ten tijde van het besluit van 6 oktober 2015 gold, mocht het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting van ABZ Diervoeding aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van het beoordelingspunt [locatie] niet meer bedragen dan 44 dB(A) in de periode van 19:00 uur tot 23:00 uur en 39 dB(A) in de periode van 05:15 uur en 07:00 uur. Voor zover dit voorschrift, al dan niet als gevolg van een verschrijving, een beperking inhoudt ten opzichte van de geluidsniveaus van de aangevraagde activiteiten, doet dat aan de gelding van het voorschrift niet af.
Vaststaat dat in het rapport "ABZ diervoeding Markelo, Beoordeling milieuaspecten dakopbouw coater" van LBP Sight van 27 februari 2015 (hierna: het rapport van LBP Sight), dat deel uitmaakt van de aanvraag om omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging van de inrichting, is geconcludeerd dat de aangevraagde wijziging leidt tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van het beoordelingspunt [locatie] van 44,9 dB(A) in de avondperiode en 40,3 dB(A) in de nachtperiode. Deze geluidsniveaus zijn hoger dan ingevolge voorschrift 2.1a bij de veranderingsvergunning, zoals dat op 6 oktober 2015 luidde, is toegestaan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden om met toepassing van artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen hoger beroep
7.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van de hoger beroepen bestaat geen aanleiding.
Beroep tegen het besluit van 2 mei 2017
9.    Bij besluit van 2 mei 2017 heeft het college, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning beslist. Daarbij heeft het college zijn besluit van 1 november 2016 betrokken. Bij dat besluit heeft het voorschrift 2.1a, behorende bij de veranderingsvergunning van 12 oktober 2010, gewijzigd. Ingevolge dit gewijzigde voorschrift mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting van ABZ Diervoeding aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van het beoordelingspunt [locatie] niet meer bedragen dan 45 dB(A) in de periode van 19:00 uur tot 23:00 uur en 40 dB(A) in de periode van 05:15 uur en 07:00 uur. Gelet op dit gewijzigde voorschrift is volgens het college alsnog voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo. Het heeft de omgevingsvergunning daarom met toepassing van artikel 2.14, vijfde lid, van die wet verleend.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
10.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Zij voeren aan dat op 2 mei 2017 nog niet was beslist op het beroep dat zij tegen het besluit van 1 november 2016 hadden ingesteld, zodat niet vaststond dat de wijziging van voorschrift 2.1a in stand kon blijven.
10.1.    Het college was gehouden om ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2016, opnieuw te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning van ABZ Diervoeding. Ten tijde van het nemen van het besluit op 2 mei 2017 was het besluit van 1 november 2016 van kracht. Geen rechtsregel verplichtte het college ertoe om de uitkomst van het beroep van [appellant sub 1] tegen dat besluit af te wachten, alvorens opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen. Overigens heeft de rechtbank het beroep bij uitspraak van 26 juni 2017, in zaak nr. 17/708, ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
10.2.    Bij de berekeningen in het rapport van LBP Sight is de Handleiding meten en rekenen industrielawaai gehanteerd. Geen reden bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in het rapport van LBP Sight.
Uit de Handleiding volgt dat beoordelingsgrootheden worden opgegeven in hele dB's. Deze getallen worden afgerond conform NEN 1047. Dit betekent dat er van uit moet worden gegaan dat de aangevraagde wijziging van de inrichting leidt tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van het beoordelingspunt [locatie] van 45 dB(A) in de periode van 19:00 uur tot 23:00 uur, en van 40 dB(A) in de periode van 05:15 uur en 07:00 uur. Deze geluidsniveaus zijn niet hoger dan de geluidsniveaus die ingevolge het gewijzigde voorschrift 2.1a zijn toegestaan. Ook voor het overige is niet gebleken dat de verandering van de inrichting waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd, leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan zijn toegestaan volgens de voor de inrichting geldende revisievergunning van 7 augustus 2007 en de veranderingsvergunning van 12 oktober 2010, zoals gewijzigd bij besluit van 1 november 2016. De aanvraag voldoet dan ook aan de voorwaarden van artikel 3.10, derde lid, van de Wabo. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning daarom terecht met toepassing van artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo verleend.
Het betoog faalt.
11.    Het beroep tegen het besluit van 2 mei 2017 is ongegrond.
12.    Voor een proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van het beroep bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 2 mei 2017 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Heusden
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017
163-727