ECLI:NL:RVS:2017:2871

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
201606133/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een nationaal paspoort op basis van nationaliteitskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 juli 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De minister van Buitenlandse Zaken had op 18 september 2015 de aanvraag van [appellant] voor een nationaal paspoort niet in behandeling genomen, omdat hij niet had aangetoond nog in het bezit te zijn van het Nederlanderschap. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat [appellant] zijn Nederlanderschap van rechtswege had verloren toen hij de Chinese nationaliteit herkreeg.

[appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat hij zijn Chinese nationaliteit niet heeft verloren, omdat hij niet permanent in Nederland was gevestigd ten tijde van het verkrijgen van zijn Nederlanderschap. Hij stelt dat hij geen afstand hoefde te doen van zijn Chinese nationaliteit en dat deze dus niet was vervallen. De Raad van State heeft echter overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zich in Nederland had gevestigd in de zin van de Chinese Nationaliteitswet. De notariële verklaring die [appellant] heeft overgelegd, bevestigt dat hij thans de Chinese nationaliteit bezit, wat de minister heeft doen concluderen dat [appellant] zijn Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren.

De Raad van State heeft de relevante artikelen van de Chinese Nationaliteitswet en de Nederlandse wetgeving besproken en geconcludeerd dat de minister in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat [appellant] niet heeft aangetoond nog in het bezit te zijn van het Nederlanderschap. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201606133/1/A3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [plaats] (China),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2016 in zaak nr. 15/9443 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2015 heeft de minister de aanvraag van [appellant] tot het verlenen van een nationaal paspoort op inhoudelijke gronden niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 20 november 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft door geboorte op [geboortedatum] de Chinese nationaliteit gekregen. Hij is in 1995 in Nederland gaan wonen en heeft op 17 juni 1998 de Nederlandse nationaliteit verkregen. [appellant] is in oktober 2000 naar China gegaan en heeft zich op 28 maart 2001 opnieuw officieel in China gevestigd. [appellant] heeft een verklaring overgelegd van de Notary Public Office of [plaats] van 2 september 2015 waarin is vermeld dat hij de Chinese nationaliteit bezit.
2.    [appellant] heeft op 14 mei 2015 een aanvraag om een nationaal paspoort ingediend. De minister heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat [appellant] niet heeft aangetoond nog in het bezit te zijn van het Nederlanderschap. Niet kan worden vastgesteld wanneer en op welke wijze [appellant] de Chinese nationaliteit heeft herkregen en of hij in verband daarmee wellicht onder een van de uitzonderingsgronden valt voor het verlies van het Nederlanderschap. Dit is van belang omdat hij bij het verkrijgen van zijn Nederlanderschap volgens de minister zijn Chinese nationaliteit van rechtswege heeft verloren. De minister is daarom ervan uitgegaan dat [appellant] bij het herkrijgen van de Chinese nationaliteit het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren.
3.    De rechtbank heeft overwogen dat uit de notariële verklaring die [appellant] heeft overgelegd blijkt dat hij thans de Chinese nationaliteit heeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaring onjuist is. Gelet hierop is de minister terecht ervan uitgegaan dat [appellant] het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren. Gelet hierop kon de minister niet anders dan de aanvraag van [appellant] buiten behandeling laten, aldus de rechtbank.
4.    [appellant] betoogt dat hij destijds de Chinese nationaliteit niet heeft verloren, omdat hij niet permanent in Nederland was gevestigd in de zin van de Chinese Nationaliteitswet ten tijde van het verkrijgen van zijn Nederlanderschap. Daarnaast hoefde hij bij het verkrijgen van het Nederlanderschap geen afstand te doen van zijn Chinese nationaliteit. Omdat zijn Chinese nationaliteit gelet hierop niet was vervallen, heeft hij die ook niet herkregen toen hij terugging naar China en kan zijn Nederlanderschap niet om die reden van rechtswege zijn vervallen, aldus [appellant]. [appellant] betwist in hoger beroep niet dat hij de Chinese nationaliteit bezit.
5.    Artikel 9 van de Nationaliteitswet van de Volksrepubliek China (hierna: Chinese Nationaliteitswet) luidt: Een Chinees burger gevestigd in het buitenland, die vrijwillig de buitenlandse nationaliteit aanneemt of verkrijgt, verliest onmiddellijk en automatisch de Chinese nationaliteit.
5.1.    [appellant] woonde sinds 1995 in Nederland en heeft in 1998 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Gelet hierop heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat [appellant] zich in Nederland had gevestigd in de zin van artikel 9 van de Chinese Nationaliteitswet. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de term ‘gevestigd’ op andere wijze moet worden uitgelegd. Dat hij op dat moment slechts over een tijdelijk identiteitsbewijs beschikte maakt hiervoor geen verschil omdat hij in augustus 1998 een nationaal paspoort heeft ontvangen dat op grond van artikel 9 van de Paspoortwet zoals dat destijds luidde, vijf jaar geldig was. De geldigheidsduur van een nationaal paspoort was voor alle meerderjarige Nederlanders gelijk. Hieruit kan derhalve niet worden afgeleid dat [appellant] zich op dat moment niet in Nederland had gevestigd. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de Chinese nationaliteit van [appellant] op grond van artikel 9 van de Chinese nationaliteitswet is vervallen toen hij de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Het betoog van [appellant] faalt.
6.    Artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet luidt: Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 luidt: Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
Het vierde lid luidt: Indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Artikel 52, eerste lid, luidt: Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 wordt niet in behandeling genomen.
Artikel 15, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) luidt: Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit.
6.1.    Niet in geschil is dat [appellant] nu over de Chinese nationaliteit beschikt, zoals ook blijkt uit de eerdergenoemde verklaring van 2 september 2015 en uit de kopie van zijn Chinese identiteitskaart. Het onderzoek als bedoeld in het vierde lid van artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 heeft blijkens de brieven en emailberichten in het dossier plaatsgevonden in de periode 2 juni 2015 tot 14 september 2015 en heeft niet geleid tot nadere informatie omdat [appellant] desgevraagd geen bewijsstukken kon overleggen ten aanzien van het behoud of het herkrijgen van zijn Chinese nationaliteit. Daarom heeft de minister in redelijkheid kunnen oordelen dat [appellant] niet heeft aangetoond nog in het bezit te zijn van het Nederlanderschap. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister de aanvraag van [appellant] buiten behandeling moest laten.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
545.