ECLI:NL:RVS:2017:2878

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
201605677/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.B.M. Hent
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek raadgevend referendum over asielzoekerscentrum in 's-Hertogenbosch

Op 25 oktober 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om een raadgevend referendum te houden over een initiatiefvoorstel van de Bossche Volkspartij, dat beoogde geen medewerking te verlenen aan de vestiging van een asielzoekerscentrum (AZC) in de gemeente 's-Hertogenbosch. De raad had op 17 december 2015 het verzoek van [appellant] afgewezen, waarna de rechtbank op 30 juni 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde.

De Afdeling heeft de zaak op 1 september 2017 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. A. Posset en de raad door mr. J. Bijveld en mr. E.C. Pietermaat. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Referendumverordening 's-Hertogenbosch 2014 ruimte biedt om een inleidend verzoek tot het houden van een referendum af te wijzen op andere inhoudelijke gronden dan de gronden genoemd in artikel 2. Hij stelde dat de raad geen ruimte had om het verzoek af te wijzen, omdat aan de formele vereisten was voldaan.

De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsruimte heeft bij het nemen van dit besluit en dat de motivering van de raad om het verzoek niet in te willigen, terecht was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Uitspraak

201605677/1/A3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2016 in zaak nr. 16/396 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad het inleidend verzoek van [appellant] om een raadgevend referendum te houden over een initiatiefvoorstel van de Bossche Volkspartij niet ingewilligd.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A. Posset, rechtsbijstandverlener te s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Bijveld en bijgestaan door mr. E.C. Pietermaat, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.      [appellant] heeft bij brief van 17 november 2015 een inleidend verzoek voor een raadgevend referendum gedaan over het concept-raadsvoorstel "Geen AZC in ‘s-Hertogenbosch" van de Bossche Volkspartij. In dit initiatiefvoorstel wordt voorgesteld geen medewerking meer te verlenen aan de vestiging van een asielzoekerscentrum binnen de gemeente ’s-Hertogenbosch. Aan het initiatiefvoorstel ging vooraf het besluit van  burgemeester en wethouders van 21 oktober 2015 om medewerking te verlenen aan een asielzoekerscentrum (hierna: AZC) op de locatie Coudewater, nadat de raad eerder, op 15 april 2015, had ingestemd met het voorstel van het college een locatie voor een AZC te zoeken.
Procesbelang
2.    De raad stelt dat [appellant] geen procesbelang meer heeft omdat de plannen voor een AZC in de gemeente ‘s-Hertogenbosch voorlopig van de baan zijn. De raad verwijst naar correspondentie tussen het COA en de gemeente.
2.1.    Bij brief van 4 januari 2016 heeft [appellant] desgevraagd meegedeeld dat hij nog steeds procesbelang heeft omdat uit de correspondentie tussen het COA en de gemeente blijkt dat bij een aantrekkende instroom wellicht de vraag om een locatie in ’s-Hertogenbosch wederom actueel wordt.
2.2.    Ter zitting heeft de raad desgevraagd bevestigd dat het besluit van de raad van 14 april 2015 waarin besloten is om een locatie te zoeken voor een AZC, noch het besluit van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2015 om de locatie Coudewater aan te wijzen als geschikte plek voor vestiging van een AZC, is ingetrokken.
[appellant] beoogt met het referendum een oordeel van de bevolking te krijgen over het concept-raadsvoorstel geen medewerking meer te verlenen aan de vestiging van een AZC in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Het procesbelang van [appellant] bestaat nog steeds nu eerdergenoemde, maar niet ingetrokken besluiten van raad en college mogelijk ten grondslag worden gelegd aan een dergelijke vestiging in de toekomst.
Beroepsgronden
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Referendumverordening ’s-Hertogenbosch 2014 ruimte biedt om een inleidend verzoek tot het houden van een referendum dat voldoet aan alle formele vereisten af te wijzen op andere inhoudelijke gronden dan de gronden genoemd in artikel 2. De raad en de rechtbank zien daarvoor volgens hem ten onrechte ruimte in artikel 4, vijfde lid. [appellant] leidt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de verordening af dat geen ruimte bestaat voor een afweging of het verzoek wordt gehonoreerd als de afwijzingsgronden van artikel 2 niet van toepassing zijn en aan de formele vereisten is voldaan. Daartoe verwijst hij naar het raadsvoorstel tot vaststelling van de verordening, de notulen van de commissie bestuurszaken van 22 augustus en 28 november 2013 en de oplegger referendumverordening. Daarnaast verwijst hij naar een mail van de VNG over de uitleg van de modelverordening van de VNG waar de verordening van ’s-Hertogenbosch op is gebaseerd.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het betoog dat de uitleg van de raad van de verordening een daarin verankerd democratisch recht ontoelaatbaar beperkt. Het strijdt met het democratisch rechtsgevoel dat de raad ruimte heeft om een inleidend verzoek tot een referendum af te wijzen omdat de inhoud van het verzoek hem niet zint of omdat het zijn eigen proces doorkruist. In dat geval zou een meerderheidscoalitie elk referendum tegen kunnen houden. [appellant] betoogt dat dat in strijd is met de bedoeling van de verordening zoals onder meer blijkt uit de beraadslagingen die ten grondslag liggen aan het vaststellen van de verordening.
3.1.    Artikel 4, vijfde lid, van de referendumverordening 2014 luidde ten tijde van belang:
"Indien het verzoek voldoet aan het bepaalde in de voorgaande leden, beslist de raad in de vergadering waarin over het concept-raadsbesluit zou worden besloten of het verzoek tot het houden van een referendum wordt ingewilligd."
3.2.    Uit de formulering van dit artikellid, inhoudende dat de raad, indien aan de formele vereisten in de leden 1 tot en met 3 van artikel 4 van de verordening is voldaan, beslist of het verzoek tot het houden van een referendum wordt ingewilligd, kan worden afgeleid dat de raad beleidsruimte heeft bij het nemen van dit besluit.
Noch uit de toelichting bij het voorstel tot vaststelling van artikel 4, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan blijkt dat de beoordeling van een verzoek tot het houden van een referendum is beperkt tot een toets of aan de formele vereisten en de eisen uit artikel 2 is voldaan zodat geen ruimte bestaat voor enige, andere afweging van de raad. Nu aanknopingspunten voor een dergelijke door [appellant] voorgestane uitleg van artikel 4, vijfde lid, ontbreken, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de tekst van artikel 4, vijfde lid, van de verordening ruimte biedt om te besluiten het verzoek niet in te willigen, ook als aan de formele vereisten is voldaan.
3.3.    De raad heeft de afwijzing van het inleidende verzoek nader gemotiveerd, zoals vastgelegd in het door de raad aangenomen amendement op het concept-raadsvoorstel. De raad heeft daarbij overwogen dat het raadgevend referendum in het leven is geroepen om inwoners de gelegenheid te geven zich uit te spreken over voorgenomen raadsbesluiten en niet bedoeld is om genomen raadsbesluiten terug te draaien. Voorts heeft de raad overwogen dat hij in april 2015 een weloverwogen besluit heeft genomen om medewerking te verlenen aan de vestiging van een asielzoekerscentrum. De initiatiefnemer van het referendum had op dat moment een inleidend verzoek kunnen indienen, maar heeft dat niet gedaan. De Afdeling ziet met de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze motivering, in het licht van artikel 4, vijfde lid, van de verordening, het besluit niet kan dragen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Slump    w.g. Rietberg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
725.