ECLI:NL:RVS:2017:2891

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
201606009/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in het Zeeheldenkwartier

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 juni 2016 een definitief plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in het stadsdeel centrum, wijk 45, Zeeheldenkwartier. De appellant, wonend in de nabijheid van de geplande containers, stelde dat de plaatsing van deze containers zou leiden tot geur- en geluidsoverlast, een vermindering van zijn uitzicht en mogelijke nadelige gevolgen voor de volksgezondheid. Hij had alternatieve locaties aangedragen die volgens hem minder overlast zouden veroorzaken.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig gewogen. Ten aanzien van de geur- en geluidsoverlast oordeelde de Afdeling dat het college voldoende maatregelen had genomen om deze overlast te beperken. De ORAC’s zijn ontworpen om geluidsoverlast te minimaliseren en worden regelmatig gereinigd. Wat betreft de zorgen over de volksgezondheid, oordeelde de Afdeling dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat de door hem geschetste risico’s zich daadwerkelijk zouden voordoen. De Afdeling concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de alternatieve locaties geschikter waren dan de gekozen locatie.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig afwegen van belangen bij de plaatsing van openbare voorzieningen en de rol van de gemeente in het waarborgen van de leefbaarheid in de buurt.

Uitspraak

201606009/1/A1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college het definitieve plaatsingsplan voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in het stadsdeel centrum, wijk 45, Zeeheldenkwartier, vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In het bij besluit van 21 juni 2016 vastgestelde plaatsingsplan heeft het college concrete locaties in de wijk Zeeheldenkwartier aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van twee ORAC’s in de Zorgvlietstraat ter hoogte van nummer 16 (locatie 45-02B). [appellant] woont aan de [locatie], dit is een woning op de begane grond. Hij heeft vanuit zijn woonkamer zicht op de ORAC’s en ondervindt geur- en geluidsoverlast. Hij stelt dat er alternatieve locaties zijn.
2.    Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de aandachtspunten voor het plaatsen van ORAC’s, die zijn neergelegd in het raadsbesluit "3e Programma ORAC’s: 1000 extra" van 28 november 2013 (RIS 266686) (hierna: het programma), gehanteerd.
Volgens het programma worden voor het bepalen van geschikte locaties voor de ORAC’s de volgende aandachtspunten aangehouden:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m. bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m. is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: er wordt zo min mogelijk overgegaan tot het kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: er wordt zo min mogelijk overgegaan tot het omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering.
- Overige obstakels: er wordt zo min mogelijk overgegaan tot het verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van de huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3.    [appellant] betoogt dat plaatsing van de ORAC’s, die recht voor het raam van zijn woonkamer komen te staan, zal leiden tot een vermindering van zijn  uitzicht.
3.1.    Het college stelt dat van een vermindering van het uitzicht geen sprake is omdat de ORAC’s grotendeels onder de grond komen te staan en er op dit moment auto’s op de locatie worden geparkeerd.
3.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien voor de conclusie dat de vermindering van zijn uitzicht zodanig is dat het had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt verder dat hij vreest voor overlast als gevolg van geur en geluid.
4.1.    Wat betreft geluidoverlast heeft het college toegelicht dat de ORAC’s zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers, waardoor het plaatsen van een vuilniszak in een ORAC niet of nauwelijks geluidsoverlast veroorzaakt. Wat betreft geuroverlast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gemeente hier nauwelijks klachten over ontvangt. De ORAC’s worden grotendeels onder de grond geplaatst en bestaan uit twee halve schalen, die tegen elkaar indraaien. Daarnaast worden de ORAC’s twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd. Het college heeft verder toegelicht dat de ORAC’s twee keer per week worden geleegd. Gelet op het voorgaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde geluid- en geurhinder niet zodanig zal zijn dat het had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] vreest verder dat de ORAC’s zullen leiden tot nadelige  gevolgen voor de volksgezondheid. Hij stelt dat schadelijke stoffen via de lucht door het ventilatierooster in zijn woonkamer kunnen komen en dat lichtgewicht vuil uit gescheurde vuilniszakken tijdens het legen van de ORAC zijn huis in kan waaien. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat er methaan ontstaat als het vuilnis in de zomer opwarmt. Dit methaan kan worden omgezet in ozon, dat giftig is.
5.1.    In het programma is toegelicht dat de ORAC’s zijn bedoeld om de buitenruimte schoner te krijgen. Het is de bedoeling dat zij zullen leiden tot een vermindering van het zwerfafval, vervuiling en hiermee samenhangende overlast van dieren, zoals meeuwen en ratten. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde nadelige gevolgen voor zijn gezondheid zich daadwerkelijk zullen voordoen. Hij heeft geen stukken overgelegd die onderbouwen dat en in welke mate te verwachten is dat de door hem geschetste risico’s zich zullen voordoen. Om die reden heeft het college in de door [appellant] aangevoerde bezwaren geen aanleiding hoeven zien om af te zien van aanwijzing van de locatie. Ook het feit dat [appellant] ongerust is over de gevolgen van de ORAC’s voor de volksgezondheid is daarvoor niet voldoende.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt dat er alternatieve locaties zijn die minder overlast veroorzaken voor de omwonenden. Hij heeft in zijn aanvullende reactie van 31 augustus 2017 gewezen op een vijftal alternatieve locaties die (veel) beter voldoen dan de huidige locatie omdat ter plaatse op de begane grond geen woningen zijn, dan wel een blinde zijmuur, waardoor er minder overlast zal worden ervaren. De alternatieve locaties zijn aangeduid op een door [appellant] overgelegde plattegrond, en zijn alle gelegen aan dezelfde zijde van de Zorgvlietstraat, tussen de huidige locatie en de Veenkade. [appellant] stelt dat uit de door hem overgelegde Klic verzamelkaart van het Kadaster blijkt dat bij de door hem genoemde alternatieve locaties alleen een dataleiding aanwezig is, die ook op de huidige locatie ligt. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat ook de loopafstand bij de alternatieve locaties niet wordt verlengd. De bewoners van de invalidenwoningen in het gebouw dat aan de voorzijde grenst aan de Veenkade en aan de achterzijde aan het Jenny Plantsoen kunnen namelijk ook door dit gebouw naar de ORAC’s op de door hem bedoelde alternatieve locatie lopen.
6.1.    Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de door [appellant] genoemde alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de gekozen locatie. Het college heeft toegelicht dat ter plaatse van de door [appellant] genoemde locaties, uitgezonderd locatie 2c, proefsleuven zijn gegraven. Met betrekking tot de door [appellant] genoemde alternatieve locatie 1a heeft het college gesteld dat er een data kabel PVC in de weg ligt. Dit is een huisaansluiting die niet is ingetekend op de Klic verzamelkaart, maar wel op een tekening die het college ter zitting heeft overgelegd. Op de plaats van de alternatieve locatie 1b ligt een gasleiding in de weg, ook dit betreft een huisaansluiting, die niet is ingetekend op de Klic verzamelkaart, maar wel op een tekening die het college ter zitting heeft overgelegd. Met betrekking tot de alternatieve locaties 2a en 2b stelt het college dat deze niet geschikt zijn vanwege de aanwezigheid van een tweetal bomen, waardoor de voor de leegwagen vereiste vrije ruimte van acht meter in de hoogte ontbreekt. Daarnaast leiden deze locaties volgens het college tot een grotere loopafstand voor de bewoners. Met betrekking tot de alternatieve locatie 2c heeft het college toegelicht dat de parkeerplaatsen op deze locatie zijn bestemd voor elektrische voertuigen en gehandicapten. Daarnaast staat ook op deze locatie een boom die een obstakel voor de leegwagen zou vormen.
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van één van die locaties had moeten kiezen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de alternatieve locaties 1a en 1b vanwege de aanwezige ondergrondse infrastructuur niet meer geschikt zijn dan de huidige locatie. Dat deze infrastructuur niet is ingetekend op de Klic verzamelkaart betekent niet dat dat het college er bij het aanwijzen van de locatie geen rekening mee mocht houden. Wat betreft de alternatieven 2a en 2b heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat deze vanwege de bomen op die locaties niet meer geschikt zijn dan de huidige locatie. Dit geldt, vanwege de parkeerplaatsen voor elektrische auto’s en gehandicapten op die locatie, ook voor locatie 2c. Dat [appellant] ter zitting heeft gesteld dat ten behoeve van de nu aangewezen locatie de riolering is verlegd en een boom drastisch is gesnoeid, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het haar niet bekend is dat de riolering ter plaatse is verlegd, en dat die werkzaamheden in ieder geval niet vanwege het plaatsen van de ORAC’s hebben plaatsgevonden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] hierover heeft gesteld geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college hierover gegeven toelichting.
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
357-845.