201702706/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2017 in zaak nr. 16/6440 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond en het door zijn advocaat, mr. M.G.J. Smit, ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de raad op 7 maart 2016 om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat verzocht, omdat hij een klacht wil indienen bij de Nationale Ombudsman.
Wettelijk kader
2. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet."
Werkinstructie B060, "klachten overheidshandelen", luidt onder het kopje "Toevoegingsbeleid":
"Op grond van artikel 12 lid 2 sub g Wrb verstrek je geen toevoeging voor het indienen van een klacht, tenzij:
-er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of
-er sprake is van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende. […]
Het bovenstaande geldt ook voor klachten die worden ingediend bij de Nationale Ombudsman. […]"
Besluitvorming
3. De raad heeft het verzoek van [appellant] bij zijn besluit van 29 april 2016 afgewezen, omdat het een probleem betreft waarvoor [appellant] geen advocaat nodig heeft.
4. Aan zijn besluit van 12 juli 2016 heeft de raad het advies van de commissie voor bezwaar van 29 juni 2016 ten grondslag gelegd. In haar advies stelt de commissie vast dat voor het indienen van een klacht doorgaans geen toevoeging wordt verstrekt. De klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman is in het leven geroepen om burgers die van mening zijn dat sprake is van onrechtmatig gedrag, op laagdrempelige wijze in staat te stellen een klacht in te dienen en te laten onderzoeken. [appellant] heeft een geschil met de Belastingdienst over de verantwoordelijkheid voor een juiste postbezorging. In de klachtprocedure kan [appellant] in zijn eigen bewoordingen klagen over het feit dat hij al het mogelijke heeft gedaan om tijdig bezwaar in te dienen en dat hij nu ernstig wordt gedupeerd. De commissie is, ook uit hetgeen in bezwaar is aangevoerd, onvoldoende gebleken dat dit een klachtzaak is die zodanig complex is dat rechtsbijstand van een toegevoegd advocaat noodzakelijk is. [appellant] kan zelf of met behulp van een derde, niet zijnde een advocaat, de klacht indienen. Daarbij is geen juridische kennis van het niveau van een advocaat nodig. Het financiële belang van [appellant] is volgens de commissie geen zwaarwegend belang. Het besluit van 29 april 2016 is volgens de commissie verder voldoende gemotiveerd. Van schending van een beginsel van behoorlijk bestuur is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat genoemd besluit in strijd is met een artikel van het van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Het beleid van de raad beperkt op zichzelf niet de toegang tot de rechter, maar voorkomt dat onnodig uit de publieke middelen gefinancierde rechtsbijstand wordt verstrekt voor zaken waarin ook via een andere weg hulp kan worden verstrekt.
Hoger beroep
5. In hoger beroep is de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van Smit niet aan de orde, maar alleen de ongegrondverklaring van het beroep van [appellant].
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat een klacht betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan [appellant] kan worden overgelaten. Volgens [appellant] is het geschil dat hij heeft met de Belastingdienst zowel feitelijk als juridisch zeer complex van aard. De rechtbank heeft niet onderkend dat de raad, door te weigeren hem gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen, in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit van de raad strijdig is met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van een zorgvuldige belangenafweging, het motiveringsbeginsel, het verbod van willekeur en het verbod op vooringenomenheid, aldus [appellant].
6.1. Met de rechtbank stelt de Afdeling voorop dat de klachtprocedure die [appellant] wil starten bij de Nationale Ombudsman een geschil tussen hem en de Belastingdienst betreft over de verantwoordelijkheid voor juiste postbezorging. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat vragen over postbezorging van feitelijke aard zijn en als zodanig niet als bijzonder ingewikkeld kunnen worden aangemerkt. Hiervoor is geen specifieke juridische kennis en dus ook geen juridische bijstand vereist. Hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd kan hem dan ook niet baten. De raad heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat een financieel belang op zichzelf niet als een zwaarwegend belang wordt beschouwd. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk, zodat ook hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd hem niet kan baten.
Aan zijn besluit van 12 juli 2016 heeft de raad het advies van de commissie voor bezwaar ten grondslag gelegd. In dit advies worden de omstandigheden van het geval beschreven. [appellant] heeft niet verduidelijkt welke omstandigheden de raad ten onrechte niet heeft meegenomen. Hetzelfde geldt voor het meewegen van zijn belangen. Strijd met het motiveringsbeginsel en het beginsel van een zorgvuldige belangenafweging heeft [appellant] derhalve niet aannemelijk gemaakt. [appellant] heeft zijn standpunt dat de raad het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en dat de raad in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur en het verbod op vooringenomenheid niet onderbouwd. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen aanleiding strijdigheid met deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur aan te nemen noch strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Het beroep van [appellant] op artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR kan hem niet baten, omdat de klachtprocedure bij de Nationale Ombudsman niet is gericht op het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding door een rechterlijke instantie als bedoeld in die artikelen.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek van [appellant] om gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat een klacht betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan [appellant] kan worden overgelaten.
Het betoog faalt.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
735.