201609210/1/A1 en 201609210/2/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 december 2016 in zaak nr. 16/2430 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2015 heeft het college aan de gemeente Ede een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van een berk aan de [locatie] te Ede.
Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. In het kader van een herinrichting van de openbare ruimte van de Koelhorst ter hoogte van de huisnummers 42 tot en met 64 is de gemeente Ede voornemens om de inritten en trottoirs te vernieuwen. Omdat de aanleg van de nieuwe bestrating de wortels van de berk bij [locatie] zal beschadigen en wortels moeten worden afgezaagd, waardoor de boom instabiel wordt en gevaar kan opleveren, heeft de gemeente een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van deze berk. [appellant] woont op het perceel [locatie] en verzet zich tegen de kap van de berk.
Beoordeling van de gronden
3. [appellant]
betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de berk geen ruimtelijke betekenis bezit. Hiertoe voert [appellant] aan dat zich door de aanwezigheid van de boom een visueel unicum voordoet, doordat onder bepaalde omstandigheden achter de stam van de berk in het donker concentrische lichtcirkels zijn waar te nemen. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank de overige door hem in beroep naar voren gebrachte omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de vergunningverlening ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken.
3.1. Artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Ede 2012 (hierna: de APV) luidt: "Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen."
Artikel 4:11a, eerste lid, luidt: "De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de ruimtelijke betekenis van de houtopstand;
b. de monumentale waarde van de houtopstand;
c. de meer dan normale ecologische betekenis van de houtopstand;
d. de dendrologische waarde van de houtopstand;
e. de bijzondere verschijningsvorm van de houtopstand."
Het derde lid luidt: "Het college kan nadere regels stellen over de toepassing van de weigeringsgronden als bedoeld in het eerste lid en de belangen die bij de beslissing over de vergunningaanvraag worden betrokken."
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college de in het derde lid van artikel 4:11a, van de APV bedoelde nadere regels vastgesteld in de "Nadere regel kappen bomen Ede". Artikel 5 van de Nadere regel luidt:
" 1.Het college weigert slechts een omgevingsvergunning voor het vellen van een overige boom indien deze ruimtelijke betekenis bezit en, als deze ruimtelijke betekenis bezit, er naar zijn oordeel geen belangen zijn die het vellen van de boom desondanks rechtvaardigen.
2. Als belangen als bedoeld in het eerste lid worden aangemerkt:
(…)."
3.2. Niet in geschil is dat de berk onder de in de Nadere regel opgenomen categorie "overige boom" valt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de Nadere regel volgt dat een omgevingsvergunning voor het vellen van een overige boom slechts wordt geweigerd als de boom ruimtelijke betekenis bezit.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de berk geen ruimtelijke betekenis heeft. Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de berk niet beeldbepalend is voor het karakter van de omgeving, nu de berk in een stedelijke omgeving staat waardoor de hoge bebouwing beeldbepalend is. De bijzondere lichteffecten die soms waargenomen kunnen worden, brengen evenmin mee dat aan de berk op zichzelf ruimtelijke betekenis toekomt.
Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Nadere regel bestaat aldus geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning kon weigeren. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de gronden van [appellant], die niet zijn gericht tegen het oordeel van het college dat de berk geen ruimtelijke betekenis heeft, niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit en om die reden geen afzonderlijke bespreking behoeven.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant], met verwijzing naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, betoogt dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning nietig is in verband met een onjuiste plaatsaanduiding van de te kappen berk in de aanvraag en publicatie van de aanvraag, wordt overwogen dat de rechtbank gemotiveerd op die grond is ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd, waarom die overweging in de aangevallen uitspraak op dit punt onjuist, dan wel onvolledig is. Het aldus aangevoerde kan reeds daarom niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Slump w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
604.