201607852/1/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2016 in zaak nr. 16/1349 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college een aanvraag van [appellant] om wijziging van zijn gegevens in de basisregistratie personen (hierna: Brp; tot 6 januari 2014: gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Gba) afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is op 26 december 2007 Nederland ingereisd met een geldig Ethiopisch paspoort, dat de Koninklijke Marechaussee volgens een proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2007 echt heeft bevonden. Dit paspoort (hierna: eerste paspoort) bevat als persoonsgegevens [naam 1], geboren op 28 december […] te Addis Ababa.
[appellant] heeft in 2008 bij de gemeente Laren een verklaring onder ede/belofte afgelegd ten behoeve van de opname van zijn persoonsgegevens in de Gba. Hij heeft toen verklaard dat zijn personalia zijn: [naam 2], geboren op 29 september […] te Shashemene.
Eerste aanvraag
2. [appellant] heeft op 1 juni 2012 een aanvraag ingediend om zijn persoonsgegevens te wijzigen in: [naam 1], geboren op 4 maart […] te Addis Ababa. Hij heeft daartoe onder andere een geboorteakte, een Ethiopisch paspoort (hierna: tweede paspoort) en een rijbewijs met die persoonsgegevens overgelegd.
Bij besluit van 2 juli 2012 is deze aanvraag afgewezen, omdat volgens het college niet onomstotelijk vast staat dat de gegevens in de Gba onjuist zijn en de gegevens die [appellant] wil laten inschrijven wel juist zijn. Bij besluit van 16 april 2013 is het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep dat [appellant] daartegen heeft ingesteld bij uitspraak van 31 maart 2014 ongegrond verklaard (hierna: de eerste procedure).
Tweede aanvraag
3. Op 15 april 2015 heeft [appellant] dezelfde aanvraag als op 1 juni 2012 ingediend. Hij heeft daarbij verwezen naar een brief van de Ethiopische ambassade van 4 juli 2014. Bij het besluit van 30 juni 2015 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat de brief van de Ethiopische ambassade van 4 juli 2014 en het in het tweede paspoort opgenomen stempel, waaruit blijkt dat het eerste paspoort is geannuleerd, niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Bij het besluit van 15 januari 2016 heeft het college dit besluit gehandhaafd.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de informatie die de Ethiopische ambassade in haar brief van 4 juli 2014 heeft gegeven en het in het tweede paspoort opgenomen stempel al tijdens de vorige procedure had kunnen opvragen. Hiertoe voert hij aan dat, hoewel de persoonsgegevens in het eerste paspoort niet juist waren en dat paspoort niet meer in zijn bezit was, het college en de rechtbank in de eerste procedure dat paspoort toch relevant achtten bij het beoordelen van zijn aanvraag. Hij kon dus pas na de uitspraak van de rechtbank in de eerste procedure weten dat het nodig was de ambassade te verzoeken het eerste paspoort te annuleren.
Oordeel Afdeling
4.1. Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden."
Het tweede lid luidt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."
4.2. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
Als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Als het bestuursorgaan beleid voert, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of het bestuursorgaan een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. Als het bestuursorgaan zulk beleid niet voert en het hierover in het besluit ook geen standpunt heeft ingenomen, dan zal de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen zodanig standpunt alsnog in te nemen.
4.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag van [appellant] van 15 april 2015 een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het college mocht derhalve van [appellant] verlangen dat hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zou vermelden die aan het bij besluit van 16 april 2013 gehandhaafde besluit van 2 juli 2012 kunnen afdoen. Dergelijke feiten of omstandigheden heeft hij niet naar voren gebracht.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] de informatie neergelegd in de brief van de ambassade van 4 juli 2014, waarin deze verklaart dat het tweede paspoort officieel is en dat het eerste paspoort is ingetrokken, eerder had kunnen inbrengen, omdat het tweede paspoort reeds op 18 juli 2011, dus ruim voor het eerste besluit op bezwaar van 16 april 2013, was afgegeven.
In de eerste procedure heeft de rechtbank van belang geacht dat [appellant] zich heeft gepresenteerd met drie verschillende geboortedata. De datum van 29 september 1990 heeft hij onder ede/belofte verklaard, de datum van 28 december 1978 stond in het eerste paspoort en de datum van 4 maart 1985 staat in het tweede paspoort. Mede gelet op de omstandigheid dat zowel het eerste paspoort als het tweede paspoort echt bevonden waren heeft de rechtbank in de eerste procedure geoordeeld dat niet onomstotelijk vast staat dat de in de Gba geregistreerde persoonsgegevens van [appellant] feitelijk onjuist zijn en dat de gegevens die daarvoor in de plaats zouden moeten komen wel juist zijn. Niet relevant was, zoals [appellant] kennelijk veronderstelt, dat het eerste paspoort en het tweede paspoort gelijktijdig in omloop waren. Dat het nodig zou zijn geweest om het eerste paspoort te laten annuleren, duidt derhalve op een onjuiste lezing van die uitspraak. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het bij besluit van 15 januari 2016 gehandhaafde besluit van 30 juni 2015 evident onredelijk is.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017
280.