ECLI:NL:RVS:2017:2957

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
201700273/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 november 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 16 oktober 2015 de aanvraag afgewezen, omdat er justitiële gegevens waren die, indien herhaald, een belemmering zouden vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG was aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de strafbare feiten van [appellant] een risico voor de samenleving vormden en dat dit zwaarder woog dan zijn belang bij de afgifte van de VOG.

Tijdens de zitting op 29 september 2017 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. drs. J. Wouters, en de staatssecretaris door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het objectieve en subjectieve criterium voor de afgifte van een VOG. Het objectieve criterium houdt in dat indien er justitiële gegevens zijn die een risico voor de samenleving vormen, de VOG kan worden geweigerd. Het subjectieve criterium betreft de belangenafweging tussen de aanvrager en de samenleving.

De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de veroordelingen van [appellant] terecht had betrokken bij de beoordeling van het objectieve criterium. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico's zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201700273/1/A3.
Datum uitspraak: 1 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2016 in zaak nr. 16/6163 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een VOG. Die VOG heeft hij aangevraagd om de door hem gewenste vrijwilligerswerkzaamheden bij de Stichting Welzijn Oud en Jong te Leidschendam te kunnen verrichten. De staatssecretaris heeft het screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, geld, diensten, proces en personen op de aanvraag toegepast.
Besluitvorming
3.    De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen bij zijn besluit van 16 oktober 2015. In het JDS zijn ten aanzien van [appellant] de volgende gegevens binnen de terugkijktermijn geregistreerd:
- Openstaande zaak wegens bezit en/of verspreiding van kinderpornografie gepleegd op 3 juli 2012.
- Veroordeling op 20 februari 2014 wegens wederspannigheid, belediging van een ambtenaar in functie en twee gevallen van mishandeling, tot een werkstraf van 120 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk, subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is van kracht tot 5 maart 2016. Daarnaast is een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis.
- Veroordeling op 16 september 2013 wegens beschadiging van goederen tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze proeftijd is verlengd met een jaar en daarom van kracht tot 7 november 2016. Daarnaast is een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 129,07, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Volgens de staatssecretaris vormen deze justitiële gegevens indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium. Verder heeft de staatssecretaris wat het subjectieve criterium betreft het standpunt ingenomen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.
3.1.    Bij het besluit van 9 februari 2016 heeft de staatssecretaris overwogen dat is voldaan aan het objectieve criterium. De staatssecretaris heeft bij de toetsing aan het subjectieve criterium de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en het tijdsverloop sinds [appellant] in aanraking is gekomen met justitie in aanmerking genomen. Die omstandigheden afwegende tegen de belangen van [appellant] hebben de staatssecretaris tot de conclusie gebracht dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s, zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de strafbare feiten op zichzelf, indien herhaald, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie als vrijwilliger bij de Stichting Welzijn Oud en Jong. Daarbij bestaat het risico van misbruik van bevoegdheden en misbruik van het in [appellant] gestelde vertrouwen. De staatssecretaris heeft ook het zedendelict bij zijn beoordeling mogen betrekken. Bovendien vormen de veroordelingen van 20 februari 2014 en 16 september 2013 ook zelfstandig een grondslag voor de weigering van de VOG. Verder heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium een groter gewicht toekomt aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij de afgifte van een VOG, aldus de rechtbank.
Geschil in hoger beroep
5.    [appellant] kan zich niet met deze uitspraak verenigen. Hij heeft daartegen twee gronden aangevoerd. Een grond heeft betrekking op het objectieve criterium en een grond heeft betrekking op het subjectieve criterium.
Objectieve criterium
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op het feit dat hij bij vonnis van 28 april 2016 is vrijgesproken van bezit en/of verspreiding van kinderpornografie. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de veroordelingen van 20 februari 2014 en van 16 september 2013 een zelfstandige grond vormen voor de weigering van de VOG. De veroordeling in 2013 betrof een licht strafbaar feit dat heeft geleid tot een voorwaardelijke geldboete. De veroordeling in 2014 betrof een situatie waarin [appellant] is aangevallen door een derde en als enige door de politie is meegenomen. Gezien de taalbarrière kon hij geen uitleg verschaffen, aldus [appellant].
6.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de veroordelingen van 20 februari 2014 en van 16 september 2013 bij zijn beoordeling van het objectieve criterium heeft mogen betrekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1656), houdt die beoordeling een objectieve toets in, waarbij de omstandigheden waaronder een strafbaar feit is begaan niet van belang zijn. De Afdeling gaat dan ook voorbij aan de door [appellant] gestelde omstandigheden waaronder de strafbare feiten die hebben geleid tot voormelde veroordelingen, zouden zijn begaan. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat deze twee veroordelingen op zichzelf bezien reeds tot een weigering van de afgifte van een VOG konden leiden. Zoals de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze antecedenten gelet op de aard hiervan en los van de persoon van [appellant], indien herhaald, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van vrijwilliger bij de Stichting Welzijn Oud en Jong. [appellant] is in die functie belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van minderjarigen, waarbij zich een-op-eenrelaties voordoen en waarbij hij te maken heeft met eigendommen van derden. Dat [appellant] is vrijgesproken van bezit en/of verspreiding van kinderpornografie, leidt gelet hierop niet tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
Subjectieve criterium
7.    [appellant] betoogt dat hij als gevolg van de weigering van de VOG al geruime tijd met ernstige psychische klachten heeft te kampen. Voor die klachten heeft hij zich onder medische behandeling gesteld. Hij gaat gebukt onder het gehele proces dat nu al jarenlang voortsleept en dat hem belemmert in zijn maatschappelijk functioneren. Hij is als gevolg van de weigering van de VOG ernstig benadeeld hetgeen de rechtbank heeft miskend, aldus [appellant].
7.1.    De staatssecretaris heeft zich wat het subjectieve criterium betreft op het standpunt gesteld dat hij het aantal strafbare feiten en de aard van de strafbare feiten die niet zijn te verenigen met het doel van de aanvraag, bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De strafbare feiten die hebben geleid tot de veroordeling van 20 februari 2014 zijn niet door de strafrechter met een lichte straf afgedaan. De verstreken periode sinds de laatste veroordeling is nog te kort om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om de afgifte van de VOG te rechtvaardigen, aldus de staatssecretaris. Daarbij heeft hij ook in aanmerking genomen dat nog een proeftijd liep tot 7 november 2016. Verder heeft de staatssecretaris bij zijn afweging van belang geacht dat de VOG is aangevraagd voor een vrijwilligersfunctie en niet voor een betaalde baan. Dat [appellant] onder medische behandeling is gesteld als gevolg van de weigering van de afgifte van een VOG, heeft hij niet gestaafd met gegevens of bescheiden, aldus de staatssecretaris.
7.2.    De rechtbank heeft gelet op de motivering van de staatssecretaris op goede gronden geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico’s zwaarder weegt dan het belang dat [appellant] heeft bij de afgifte van de VOG.
Het betoog faalt.
Slotsom
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Grimbergen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017
581. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…].
Artikel 36
Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
[…].
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013
De staatssecretaris voert over de afgifte van een VOG beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409).
[…].
Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag voor een VOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
[…].
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…].
Volgens paragraaf 3.2.2 ziet toepassing van het objectieve criterium slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
[…].
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
[…].
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[...].
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.