ECLI:NL:RVS:2017:2976

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
201601334/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot ongewenstverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 januari 2016 het besluit van de staatssecretaris om de ongewenstverklaring van de vreemdeling te handhaven, had vernietigd. De staatssecretaris had op 19 december 2014 het verzoek van de vreemdeling om opheffing van de ongewenstverklaring afgewezen, en dit besluit was later door de rechtbank vernietigd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de ongewenstverklaring betrokken kon worden bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om toelating en verblijf.

De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris, los van de ongewenstverklaring, ook andere aspecten zoals openbare orde en nationale veiligheid kan betrekken bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling. Aangezien de vreemdeling toestemming had gegeven om de besluitvorming in de procedure van deze aanvraag aan te houden, was er geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

De voorzieningenrechter veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 november 2017.

Uitspraak

201601334/2/V3.
Datum uitspraak: 2 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 januari 2016 in zaak nr. 15/11739 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2014 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing, dan wel vervallenverklaring van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de ongewenstverklaring opgeheven en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.B. Weenink, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep de ongewenstverklaring kan betrekken bij de beoordeling van de thans door de vreemdeling ingediende aanvraag om toelating en verblijf.
2.    Nu de staatssecretaris, los van de ongewenstverklaring, aspecten van openbare orde en/of nationale veiligheid bij zijn beoordeling van bovenvermelde aanvraag kan betrekken en de vreemdeling hem toestemming heeft gegeven de besluitvorming in de procedure van deze aanvraag aan te houden, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017
395.