ECLI:NL:RVS:2017:2976
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot ongewenstverklaring
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 november 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 januari 2016 het besluit van de staatssecretaris om de ongewenstverklaring van de vreemdeling te handhaven, had vernietigd. De staatssecretaris had op 19 december 2014 het verzoek van de vreemdeling om opheffing van de ongewenstverklaring afgewezen, en dit besluit was later door de rechtbank vernietigd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de ongewenstverklaring betrokken kon worden bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag van de vreemdeling om toelating en verblijf.
De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris, los van de ongewenstverklaring, ook andere aspecten zoals openbare orde en nationale veiligheid kan betrekken bij de beoordeling van de aanvraag van de vreemdeling. Aangezien de vreemdeling toestemming had gegeven om de besluitvorming in de procedure van deze aanvraag aan te houden, was er geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
De voorzieningenrechter veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 november 2017.