201702335/1/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Vereniging Vrienden van het Diemerpark/Hou Diemerpark Groen, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2017 heeft de raad het door de vereniging gemaakte bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2016, waarbij een aanvraag van de vereniging om een bestemmingsplan vast te stellen voor het sportterrein in het Diemerpark is afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. dr. D.P. Struijk, mr. W. Sietinga en N. Bosch, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan "IJburg, 1e fase", vastgesteld bij besluit van 25 juni 2013 (hierna: het bestemmingsplan), maakt onder meer de uitbreiding van sportpark IJburg in het Diemerpark mogelijk naar zes sportvelden en bijbehorende voorzieningen.
Naar aanleiding van de aanvraag van de vereniging om het bestemmingsplan te wijzigen, heeft de raad opnieuw advies gevraagd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (hierna: TAC).
De vereniging richt zich tegen de na bezwaar gehandhaafde weigering om het bestemmingsplan te wijzigen en stelt zich op het standpunt dat om te voldoen aan de functies van het sportterrein in het Diemerpark, volstaan kan worden met 1.455 m2 bebouwing op het sportterrein, terwijl in het bestemmingsplan 2.000 m2 bebouwing is mogelijk gemaakt. Deze bebouwing heeft nadelige gevolgen voor de flora en fauna in het park.
2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.
3. Volgens de vereniging voldoet de samenstelling van de bezwaaradviescommissie niet aan de eisen van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ook is bij het horen niet in overeenstemming met artikel 7:5 van de Awb gehandeld.
3.1. Artikel 7:5, eerste lid, van de Awb luidt:
"Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest."
Artikel 7:13, eerste lid, luidt:
"Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
c. die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen."
3.2. Artikel 2.1 van de Verordening op de bezwaarschriften, in werking getreden op 1 januari 2016, luidt:
"1. Er is een vaste bezwaarschriftencommissie van de raad ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van de raad.
2. De vaste bezwaarschriftencommissie bestaat uit ten minste drie leden en drie plaatsvervangende leden, allen lid van de raad."
3.3. Het bezwaar van de vereniging is behandeld door de bezwaarschriftencommissie van de raad als bedoeld in artikel 2.1 van de Verordening op de bezwaarschriften. Gelet op de samenstelling van deze commissie, bestaande uit leden van de raad, is artikel 7:13 van de Awb daarop niet van toepassing, nu dat artikel vereist dat de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Gelet daarop is in dit geval ook artikel 7:5 van de Awb niet van toepassing. Het horen geschiedde immers door leden van het bestuursorgaan.
Het betoog faalt.
4. De vereniging betoogt dat de leden van de raad ten tijde van de besluitvorming over het bezwaarschrift onvolledig zijn voorgelicht over de inhoud van het bezwaar.
4.1. De Afdeling overweegt dat het volledige dossier ter beschikking stond van de bezwaarschriftencommissie. Individuele leden van de raad die daarvan geen deel uitmaakten, konden desgewenst het dossier of relevante stukken daaruit opvragen. Gelet daarop kan niet worden staande gehouden dat de leden van de raad hun standpuntbepaling over het bezwaar van de vereniging hebben gebaseerd op onvolledige informatie.
Het betoog faalt.
5. Voor zover de vereniging aanvoert dat de procesvertegenwoordiging door het college ten tijde van de bezwaarprocedure onbevoegd was, overweegt de Afdeling dat de raad heeft verklaard dat de procesvertegenwoordiging heeft plaatsgevonden vanuit het desbetreffende onderdeel van de ambtelijke organisatie waar het bestreden besluit is voorbereid en dat bij het horen door de bezwaarschriftencommissie geen specifieke machtiging is vereist. Het betoog van de vereniging geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de voorbereiding van het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is geweest.
Het betoog faalt.
6. De vereniging betoogt dat de TAC onjuist en onvolledig is geïnformeerd, hetgeen van invloed had kunnen zijn op het door de TAC uitgebrachte advies over de aanvraag om de maximale bebouwingsoppervlakte voor het sportpark terug te brengen.
6.1. Het betoog van de vereniging geeft geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich bij de afwijzing van de aanvraag niet op het advies van de TAC heeft mogen baseren. De TAC heeft, gegeven de maximale oppervlakte voor bebouwing die in het bestemmingsplan is neergelegd, advies uitgebracht en over de situering van de bebouwing een opmerking gemaakt. Van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing aan de TAC is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake.
Het betoog faalt.
7. Wat betreft de aan de aanvraag ten grondslag gelegde wens van de vereniging om de maximale oppervlakte voor bebouwing op het sportterrein te verminderen, overweegt de Afdeling dat hetgeen de vereniging naar voren heeft gebracht geen grond geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor een beperking van de bebouwingsmogelijkheden geen aanleiding is. Het bestemmingsplan is recent vastgesteld en in rechte onaantastbaar. De verwijzing in algemene zin naar flora en fauna in het park is in dit verband onvoldoende. Ook is in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de bebouwingsmogelijkheden zijn afgestemd op de toekomstige behoefte aan voorzieningen ter plaatse van het sportterrein, als de ontwikkeling van de wijk IJburg is afgerond.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Helder w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
91.