201702368/1/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ringvaart" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Grootveld-Teune, C.G. Hogenkamp en ir. G. van de Beek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de Ringvaart in de vorm van een parapluplan. De verschillende geldende bestemmingsplannen waarin delen van de Ringvaart zijn opgenomen, blijven van kracht. Dit bestemmingsplan geeft in afwijking daarvan en in aanvulling daarop regels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen in de bestemming "Water" ter plaatse van de Ringvaart.
[appellant], wonend aan de [locatie te Vijfhuizen, kan zich niet met het plan verenigen voor zover daarin de hoogte van kajuitboten die ter hoogte van zijn woning in de Ringvaart kunnen aanmeren, niet is geregeld. Ook verzet hij zich tegen het volgens hem in het plan opgenomen generaal pardon voor aanwezige steigers en aanmeervoorzieningen en vreest hij dat onvoldoende zal worden gehandhaafd.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Hoogte kajuitboten
3. [appellant] vreest dat ter hoogte van zijn woning aan de Ringvaart kajuitboten kunnen worden afgemeerd met een zodanige hoogte dat het uitzicht vanuit zijn woning op de Ringvaart wordt belemmerd. Het plan biedt op dit punt volgens hem ten onrechte geen waarborgen.
3.1. In het bestemmingsplan "Vijfhuizen 2010" is aan de Ringvaart ter hoogte van de woning van [appellant] de bestemming "Water" toegekend. In het plan is aan het gedeelte van de Ringvaart dat grenst aan de oever ter hoogte van de woning van [appellant] de aanduiding "Overige zone - steigers" toegekend. In artikel 5 van de planregels zijn bouwregels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen neergelegd.
3.2. Artikel 5 van de planregels luidt:
"5.1 Bestemmingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - steigers’ gelden, in afwijking van en in aanvulling op de ter plaatse geldende bestemming, de volgende bouw- en gebruiksregels voor steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van steigers, aanmeervoorzieningen en meerpalen voor particulier gebruik gelden de volgende regels:
a. aan de Haarlemmermeerse zijde van de ringvaart zijn steigers, aanmeervoorzieningen of meerpalen uitsluitend toegestaan tegenover woonpercelen die genummerd zijn aan de ringdijk en waarbij geen sprake is van een tussen het woonperceel en de ringvaart gelegen (ander) bebouwd perceel;
[…]
c. per woonperceel is 1 steiger of aanmeervoorziening toegestaan;
[…]"
3.3. Vast staat dat het plan voor de afmetingen van kajuitboten geen regeling geeft. Ook het bestemmingsplan "Vijfhuizen 2010" stelde daaraan geen eisen. De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder a en c, van de planregels ter hoogte van het perceel van [appellant] 1 steiger of aanmeervoorziening is toegestaan. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door ter hoogte van het woonperceel van [appellant] in de Ringvaart 1 steiger of aanmeervoorziening mogelijk te maken geen situatie kan ontstaan waarin het uitzicht vanuit de woning van [appellant] op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast. De Afdeling betrekt daarbij dat genoemde kajuitboten niet permanent ter plaatse zijn aangemeerd en in een bebouwde omgeving enige beperking van het uitzicht door voer- of vaartuigen niet ongebruikelijk is. De raad heeft in dit verband in het plan geen nadere waarborgen hoeven opnemen.
Het betoog faalt.
Bestaande voorzieningen
4. [appellant] betoogt dat met het plan ten onrechte reeds aanwezige steigers en aanmeervoorzieningen zijn gelegaliseerd.
4.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid steigers en aanmeervoorzieningen mogelijk heeft kunnen maken in de omgeving van de woning van [appellant]. De raad heeft voorts naar voren gebracht dat voor zover met de vaststelling van het plan bestaande, zonder omgevingsvergunning gebouwde, steigers en aanmeervoorzieningen planologisch mogelijk worden gemaakt, deze voorzieningen zonder omgevingsvergunning nog steeds illegaal zijn en dat daartegen handhavend kan worden opgetreden. In die gevallen is derhalve geen sprake van het gestelde ‘generaal pardon’ en staat het [appellant] vrij een handhavingsverzoek in te dienen.
Het betoog faalt.
Handhaving
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de handhaving van planregels ten aanzien van steigers en aanmeervoorzieningen in de gemeente tekort schiet en moet worden gevreesd dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn, overweegt de Afdeling dat handhavingsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Helder w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017
91.