ECLI:NL:RVS:2017:305

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
201604168/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot onmiddellijke ontruiming van woning en contactverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de burgemeester van Leusden, waarbij [appellant] gelast werd om zijn woning aan de [locatie] te Leusden onmiddellijk te verlaten. Dit besluit, genomen op 1 april 2016, hield ook in dat hij tot 11 april 2016 om 17:10 uur de woning niet mocht betreden en geen contact mocht opnemen met zijn partner, die in de woning verbleef. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond in haar uitspraak van 21 april 2016. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 januari 2017 heeft [appellant] zijn gronden van hoger beroep ingetrokken, met uitzondering van de stelling dat het besluit niet rechtsgeldig was genomen. Hij betoogde dat het besluit was ondertekend door wethouder J. Overweg, terwijl er geen rechtsgeldig besluit van het college van burgemeester en wethouders aan de aanwijzing van de locoburgemeester ten grondslag lag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het college niet conform het collegevoorstel heeft besloten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat J. Overweg als derde waarnemend burgemeester was aangewezen.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 februari 2017.

Uitspraak

201604168/1/A3.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leusden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 21 april 2016 in zaken met nrs. 16/412922 16-2213 en 16/412930 16-251 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Leusden.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 is [appellant] gelast om de woning aan de [locatie] te Leusden, onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 11 april 17:10 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Ook heeft hij [appellant] gelast om geen contact op te nemen met de in die woning wonende persoon, te weten zijn [partner].
Bij uitspraak van 21 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.J.C. Eissens en H. Turk-Derksen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft ter zitting de gronden van het hoger beroep ingetrokken, met uitzondering van de hierna te bespreken beroepsgrond.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit bevoegd is genomen. In dat verband voert hij aan dat het besluit is ondertekend door J. Overweg, de wethouder, terwijl aan de aanwijzing van de locoburgemeesters geen rechtsgeldig besluit van het college van burgemeester en wethouders ten grondslag ligt. Hij wijst er daarbij op dat dit collegebesluit niet is ondertekend door het college, conform artikel 59a van de Gemeentewet.
2.1. Artikel 59a, eerste lid, van de Gemeentewet luidt:
"De stukken die van het college uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend en door de secretaris medeondertekend."
Artikel 77, eerste lid, luidt, voor zover van belang:
"Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door een door het college aan te wijzen wethouder."
2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4958, volgt uit artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet dat bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester zijn ambt wordt waargenomen door een door het college aan te wijzen wethouder. Deze waarnemingsregeling is blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet tijdelijk huisverbod (Kamerstukken I 2007/2008, 30 657, C, blz. 7) ook hier van toepassing.
2.3. Bij de stukken zit een collegevoorstel met registratiekenmerk 226862 voor het constituerend beraad voor de collegeperiode 2014-2018, waarin onder meer de volgorde van waarnemend burgemeesters is behandeld. Volgens dit voorstel is J. Overweg de derde waarnemend burgemeester. Verder zit bij de stukken een stuk van 28 april 2014 met de titel "Collegebesluit" en registratiekenmerk 226862, waarin onder meer staat dat het college conform het advies besluit de portefeuilleverdeling, volgorde locoburgemeester, vervangingsregeling en functies in verbonden partijen vast te stellen conform de bijlage. Op dit stuk hebben de drie wethouders hun paraaf gezet bij het kopje "Bespreken". Onder het kopje "Collegebesluit d.d. 28-04-2014" is het vakje "Conform" ingevuld.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat de wethouders hiermee te kennen hebben gegeven dat ze het voorstel wilden bespreken en dat de werkwijze zo is dat de gemeentesecretaris na bespreking op het stuk aangeeft wat er is besloten. Het college heeft ter zitting verklaard dat het besluit ook in deze zin is gepubliceerd.
De Afdeling is van oordeel dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college, anders dan het stuk aangeeft, niettemin in afwijking van het collegevoorstel zou hebben besloten. Ter zitting heeft [appellant] overigens erkend dat hiervoor geen aanwijzingen bestaan. Gelet op de toelichting van de burgemeester op de totstandkoming en bekendmaking van het collegebesluit van 28 april 2014 ziet de Afdeling in de omstandigheid dat het stuk niet door de burgemeester en de secretaris is ondertekend geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit daarvan.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college J. Overweg heeft aangewezen als derde waarnemend burgemeester.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
528.