201705153/1/A3 en 201705153/2/A3.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 16 mei 2017 in zaak nrs. 17/2457 en 17/2110 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college de aanvraag voor een urgentieverklaring van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Franke, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. [appellant] woont in een instelling van de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege zijn medische problemen, die zowel lichamelijk als psychisch zijn. Omdat het goed met [appellant] gaat kan hij de kliniek waar hij nu woont verlaten. [appellant] heeft geen woning en heeft daarom een urgentieverklaring aangevraagd. Een arts van de Geestelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) heeft positief geadviseerd op de aanvraag. Medisch gezien komt [appellant] volgens de GGD in aanmerking voor een urgentieverklaring.
Besluitvorming
4. Het college heeft de aanvraag van [appellant] ondanks het positieve advies van de GGD afgewezen. Het heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] niet in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien. Een stabiele financiële situatie is een voorwaarde voor het afgeven van een urgentieverklaring. Het college heeft hiertoe verwezen naar artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder h, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 en paragraaf 3 en 4 van "5. Beleidsregels urgenties" uit de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017. [appellant] heeft aanzienlijke schulden en met een aantal schuldeisers geen betalingsregeling getroffen.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat het college als voorwaarde mag stellen dat de financiële situatie van [appellant] stabiel is, omdat de ervaring leert dat bij financiële problemen het betalen van de huur in het gedrang komt met alle gevolgen van dien. Ook mag het college van [appellant] vragen om zijn financiële situatie te onderbouwen met stukken. Volgens de rechtbank heeft [appellant] zijn financiële situatie onvoldoende onderbouwd met stukken zodat het college de aanvraag van [appellant] heeft mogen afwijzen.
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de urgentieverklaring heeft mogen weigeren omdat het zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kans aanwezig is dat [appellant] straks in de problemen komt als hij een eigen woning heeft. Hij voert hiertoe aan dat hij wordt bijgestaan door hulpverleners. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de bescherming die de beslagvrije voet van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering biedt. De beslagvrije voet is juist in het leven geroepen om er voor te zorgen dat mensen aan hun financiële verplichtingen kunnen blijven voldoen. De combinatie van hulpverleners en de bescherming van de beslagvrije voet biedt volgens [appellant] voldoende garantie dat hij zijn huur zal kunnen betalen.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Hij voert hiertoe aan dat bij nader onderzoek het bewijs, dat volgens de rechtbank nog ontbrak, had kunnen worden ingebracht.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de aanvraag voor een urgentieverklaring van [appellant] mocht afwijzen nu hij onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat zijn financiële situatie stabiel is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] ten tijde van de beslissing op bezwaar niet met alle schuldeisers een betalingsregeling had getroffen en dat de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (hierna: de GKA) zijn kredietverzoek nog niet had gehonoreerd. Dat [appellant] wordt bijgestaan door hulpverleners en de beslagvrije voet hem bescherming biedt tegen zijn schuldeisers, is onvoldoende voor het oordeel dat zijn financiële situatie stabiel is.
In hoger beroep heeft [appellant] nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij inmiddels met zijn schuldeisers een betalingsregeling heeft getroffen en dat de GKA op 26 oktober 2017 zijn kredietverzoek heeft gehonoreerd. De bijgevoegde kredietovereenkomst voor een saneringskrediet is nog niet door partijen ondertekend. Het college heeft naar aanleiding hiervan te kennen gegeven dat [appellant] een nieuwe aanvraag kan indienen waarbij deze stukken zullen worden beoordeeld en dat het op dit moment niet inhoudelijk op die stukken kan reageren. [appellant] had deze stukken, waar het college na de aanvraag meermaals om heeft gevraagd, eerder moeten overleggen. Nu het college daarop, gelet op het late tijdstip van indiening, niet inhoudelijk kan reageren, zullen deze vanuit het oogpunt van een goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
Het betoog faalt.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1297) is de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak niet beperkt tot de gevallen van kennelijke niet ontvankelijkheid, kennelijke ongegrondheid of kennelijke gegrondheid. Aan de voorzieningenrechter komt bij de toepassing van de bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak aanzienlijke vrijheid toe. Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Veenboer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
730. BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
h. de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;
[...].
Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017
5. Beleidsregels urgenties
II. Beleidsregels urgenties
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[…]
h. Niet in eigen bestaan of de kosten van de woning kan voorzien (lid 1h), of;
[…].
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en
worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[…]
Ad h) De aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien, waarvan sprake is als de aanvrager
• onvoldoende inkomen uit arbeid, onderneming of uitkering heeft rekening houdend met eventuele aflossingsverplichtingen, of erkend bureau voor schuldhulpverlening,
• schulden heeft die niet zijn geregeld zoals is beschreven in artikel 4 ‘Schulden; aanvullende voorwaarden’ verderop in dit document.
4. Schulden ((HVV artikel 2.6.5 lid 1h)
Bij de weigeringsgrond omtrent het 'voorzien in kosten van bewoning' (artikel 2.6.5 lid 1 sub h) geeft de beleidsregel aan dat urgentie geweigerd wordt als de aanvrager schulden heeft, tenzij deze maatregelen heeft genomen om de schulden beheersbaar te maken. Hiermee wordt bedoeld dat:
a. De aanvrager aantoont te beschikken over:
• een bewijs van toelating en een overeenkomst met een door de gemeente Amsterdam erkend bureau voor schuldhulpverlening,
• een overzicht van de schulden en Plan van Aanpak van het schuldhulpverleningsbureau.
a. De aanvrager heeft een redelijkerwijs na te komen betalingsregeling met de schuldeisers getroffen, waarbij een besteedbaar inkomen na aftrek van de aflossing in stand is gehouden ter hoogte van minimaal 90% van een bijstandsuitkering inclusief vakantietoeslag;
b. Afhankelijk van de aard en omvang van de schulden, de inkomsten en situatie van de aanvrager kan als voorwaarde voor de urgentie worden gesteld dat extra maatregelen worden genomen te beheersing van de schulden zoals beschermingsbewind, inkomensbeheer, toelating tot de
Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA) of Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
c. De aanvrager mee moet werken aan het traject van schuldhulpverlening, het staken van de medewerking of uitvoering van de afspraken leidt tot intrekking van de urgentie;
d. Als de aanvrager gescheiden is en de schulden zijn nog niet geregeld, moet een deel van de in het huwelijk gemaakte schulden zijn toebedeeld aan de ex-partner, en moet de aanvrager aantonen dat de schuldeisers hiermee akkoord gaan.