ECLI:NL:RVS:2017:3094

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
201700299/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 2 december 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 11 april 2016 de aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2014 afgewezen. Dit besluit werd door de Belastingdienst gehandhaafd in een besluit op bezwaar van 20 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2014 niet gecontinueerd kon worden, omdat zij niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. [appellante] stelde echter dat zij reeds op 1 oktober 2013 een aanvraag had ingediend voor kinderopvangtoeslag over 2014, en dat de Belastingdienst in strijd met de rechtszekerheid had gehandeld door haar aanvraag af te wijzen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 september 2017 ter zitting behandeld. [appellante] was bijgestaan door haar advocaat, mr. M.G.J. Smit, en S. Veenman. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de aanvraag van [appellante] van 12 juli 2015 de eerste aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2014 was. De Afdeling concludeerde dat het besluit van 15 januari 2014, waarin de aanvraag van [appellante] van 1 oktober 2013 werd afgewezen, in rechte vaststaat. Hierdoor was de Belastingdienst niet verplicht om terug te komen op de afwijzing van de aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2014. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201700299/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2016 in zaak nr. 16/4886 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2014 afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en S. Veenman, en de  Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 12 juli 2015 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht terug te komen van een eerdere afwijzing van de kinderopvangtoeslag over 2014. De dienst heeft deze brief opgevat als een aanvraag voor kinderopvangtoeslag over dat jaar. Bij besluit van 11 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag afgewezen. De dienst heeft deze afwijzing in het besluit op bezwaar van 20 juni 2016 gehandhaafd en hierbij gewezen op zijn eerdere besluit van 15 januari 2014. In dit laatste besluit staat dat de kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 wordt stopgezet omdat [appellante] niet tijdig de gevraagde informatie over de aanvraag kinderopvangtoeslag aan de dienst heeft doen toekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] eerst bij brief van 12 juli 2015 een aanvraag kinderopvangtoeslag over 2014 heeft ingediend. Hierbij verwijst ook zij naar het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 15 januari 2014. Uit dit besluit volgt volgens de rechtbank dat de aanvraag over 2013 is afgewezen en dat gezien artikel 15, zesde lid, van de Awir de aanvraag niet is gecontinueerd voor berekeningsjaar 2014.
Hoger beroep
2.    [appellante] stelt dat de rechtbank heeft miskend dat zij reeds op 1 oktober 2013 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag over 2014 heeft ingediend. Hierbij voert zij een aantal gronden aan tegen het op deze aanvraag genomen besluit van 15 januari 2014. Volgens [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in strijd met de rechtszekerheid gehandeld gezien de eerdere besluitvorming op de aanvraag van 1 oktober 2013.
Regelgeving
3.    Artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"[…]
2. De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.
[…]
5 Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
6. Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee."
Beoordeling hoger beroep
4.    Het hoger beroep ziet op de door [appellante] gevraagde kinderopvangtoeslag over 2014.
Bij brief van 1 oktober 2013 heeft [appellante] kinderopvangtoeslag aangevraagd voor dagopvang van haar zoon via [kindercentrum] in Rotterdam met ingang van 5 augustus 2013. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van deze aanvraag bij brieven van 18 november 2013 en 17 december 2013 [appellante] om nadere informatie gevraagd. Bij brief van 4 januari 2014 heeft [appellante] nadere stukken ingediend. In het besluit van 15 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen bewijsstukken heeft opgestuurd. In dit besluit staat verder: "Daarom zetten wij uw kinderopvangtoeslag 2013 en 2014 stop." Omdat vaststaat dat geen voorschotten en/of tegemoetkomingen kinderopvangtoeslag aan [appellante] zijn toegekend of zijn uitbetaald en gezien de aanvraag van [appellante] van 1 oktober 2013 gaat de Afdeling ervan uit dat de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag bij besluit van 15 januari 2014 heeft afgewezen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen bevat dit besluit, gezien de bewoordingen, niet de expliciete mededeling van de dienst dat de aanvraag niet wordt geacht te zijn gecontinueerd voor berekeningsjaar 2014, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Awir.
5.    Dit betekent dat het besluit van 15 januari 2014 slechts ziet op de afwijzing van de aanvraag van [appellante] van 1 oktober 2013. Hiertegen is [appellante] niet opgekomen zodat dit besluit in rechte vaststaat. Gezien deze afwijzing zijn de Belastingdienst/Toeslagen en de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de brief van [appellante] van 12 juli 2015 de eerste aanvraag kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 betreft. Dit betekent echter niet dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 20 juni 2016 voor vernietiging in aanmerking komen. Zoals onder 1 is overwogen bevat de brief van [appellante] van 12 juli 2015 haar verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen om terug te komen van een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor zover deze ziet op 2014. De hogerberoepsgronden van [appellante] zien met name op het besluit van 15 januari 2014. Zoals eerder is overwogen staat dit besluit in rechte vast. Deze gronden van [appellante] kunnen in dit hoger beroep niet aan de orde komen. Nu [appellante] geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, hoefde de Belastingdienst/Toeslagen om die reden niet terug te komen van de afwijzing van de aanvraag van [appellante] voor kinderopvangtoeslag over 2014. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag van [appellante] dan ook terecht afgewezen.
6.     Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank weliswaar ten onrechte ervan is uitgegaan dat de aanvraag van [appellante] van 12 juli 2015 een eerste aanvraag kinderopvangtoeslag betreft, maar heeft zij terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen deze aanvraag voor zover deze ziet op 2014 terecht heeft afgewezen.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
85.