201702733/1/R1.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Aalten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Dinxperlo 2012, ontsluiting bedrijventerrein Hietveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bedrijventerrein De Rietstap B.V. heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, G.J. Sikking en C. van der Krogt, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Rietstap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een gewijzigde ontsluiting van het bedrijventerrein ’t Hietveld in Dinxperlo (hierna: het bedrijventerrein) op de provinciale weg N317. Deze ontsluiting is gesitueerd tegenover de ontsluiting op die weg voor de woning van [appellanten] aan de [locatie]. Zij kunnen zich met de keuze voor deze locatie niet verenigen en vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. Voor zover [appellanten] betogen dat de communicatie met de gemeente verwarrend is verlopen, waardoor het voor hen onduidelijk was wie de initiatiefnemer voor de verplaatsing van de ontsluiting is, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt door de handelwijze van de zijde van de gemeente, wat daar ook van zij, te zijn benadeeld. Voor het oordeel dat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, is geen aanleiding.
Het betoog faalt.
4. [appellanten] betwisten de noodzaak om de ontsluiting voor het bedrijventerrein op de N317 te verplaatsen.
4.1. De raad wijst in dit verband op het bestemmingsplan "Dinxperlo 2012", dat reeds in een nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein voorzag, zij het op een andere, noordelijker gelegen, locatie. Het plan voorziet deze ontsluiting op een volgens de raad uit ruimtelijk oogpunt betere locatie, gelet op de gewijzigde plannen voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein.
4.2. In de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan betrekking heeft op de gewijzigde ontsluiting op de N317 van het nog verder te ontwikkelen bedrijventerrein. In verband met deze gewijzigde ontsluiting wordt in dit bestemmingsplan eveneens voorzien in het 'wegbestemmen' van de oorspronkelijke ontsluiting. Ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijventerrein is in 2007 het bestemmingsplan "’t Hietveld 2007" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is inmiddels vervangen door het bestemmingsplan "Kern Dinxperlo 2012", waarin de ontwikkeling van het bedrijventerrein één op één is overgenomen. Uitgangspunt bij de planvorming van het nieuwe bedrijventerrein was dat gestreefd werd naar een eigen aansluiting van het nieuwe bedrijventerrein op de rondweg van Dinxperlo, de N317. Voor deze ontsluiting was aan de noordzijde van het bedrijventerrein een nieuwe ontsluiting voorzien. Inmiddels is na overleg met de gemeente en de provincie Gelderland duidelijk geworden dat de ontsluiting aan de noordzijde niet langer de gewenste locatie betreft. Dit mede omdat een deel van het bedrijventerrein niet meer of pas op de lange termijn ontwikkeld zal worden. Bovendien wordt zo een uit een oogpunt van verkeerveiligheid overzichtelijke aansluiting mogelijk gemaakt. Om die redenen is een nieuwe ontsluiting voorgesteld en is het stedenbouwkundig plan hierop aangepast, aldus de plantoelichting.
4.3. De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op de gewijzigde plannen voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein, waarbij een deel niet meer of pas later zal worden ontwikkeld, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het plan voorziene locatie van de ontsluiting. Deze ontsluiting is thans voorzien op een centraal punt op het bedrijventerrein. In dit verband heeft de raad mogen aannemen dat de locatie voor de ontsluiting zodanig is gelegen dat voor de afwikkeling van het verkeer van en naar de bedrijven op het bedrijventerrein een betere ontsluiting wordt gerealiseerd dan wanneer de noordelijker gelegen locatie voor ontsluiting was gehandhaafd.
Het betoog faalt.
5. [appellanten] betogen dat de verkeersbestemming voor de gronden waarop de nieuwe ontsluiting is voorzien, leidt tot ongewenste verkeersdeelnemers op hun erf.
5.1. De Afdeling overweegt dat de vrees van [appellanten] voor verkeersdeelnemers die de verkeerde afslag nemen, ziet op de inrichting van het kruispunt. Daarvoor zal, aldus de raad, een ontwerp worden gepresenteerd als het plan onherroepelijk is geworden. Uitvoeringskwesties kunnen in deze planprocedure niet aan de orde komen. De raad heeft ter zitting overigens bevestigd dat bereidheid aanwezig is om over de inhoud van het inrichtingsplan overleg te voeren met [appellanten].
Het betoog faalt.
6. [appellanten] vrezen door de verplaatsing van de ontsluiting op de N317 voor een toename van de geluidoverlast, mede omdat de weg wordt gebruikt voor de aansluiting naar de Duitse autobaan A3. De raad kon niet volstaan met zich te baseren op de resultaten van een rekenprogramma. De huidige geluidbelasting had moeten worden gemeten.
6.1. De raad stelt dat met inachtneming van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Zoals de wet voorschrijft is het geluid van het wegverkeer via een rekenprogramma inzichtelijk gemaakt voor de huidige en toekomstige situatie. Uit het onderzoek blijkt volgens de raad dat de geluidbelasting van de gevel van de woning [locatie] als gevolg van de wegaanpassing niet onaanvaardbaar toeneemt.
6.2. In het rapport van De Milieuadviseur van 18 mei 2016 "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Bedrijventerrein Hietveld" is aangegeven dat voor de ontsluiting van het bedrijventerrein een nieuwe kruising wordt aangelegd op de N317. Voor de woningen in de zone van deze nieuwe kruising is akoestisch onderzoek uitgevoerd op basis van de Wgh. Bij deze toetsing is onderzocht of de geplande fysieke reconstructie van de weg een reconstructie is in de zin van de Wgh. De geluidbelastingen bij de woningen in de zone zijn bepaald door middel van een berekening op basis van de standaardrekenmethode 2 als bedoeld in bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de normen uit de Wgh. Bij de woning [locatie] is de toename van de geluidbelasting minder dan 2 dB. Hierdoor is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Er zijn dan ook geen maatregelen nodig voor de realisatie van de aansluiting op de N317 in het kader van de Wgh.
6.3. Het betoog van [appellanten] geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek, ook wat betreft de geluidbelasting in de huidige situatie, niet in overeenstemming met de Wgh is verricht. De raad heeft zich daarop mogen baseren en de geringe toename van de geluidbelasting van de gevel van de woning van appellanten uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar mogen achten.
Het betoog faalt.
7. [appellanten] vrezen voor lichthinder van lichtmasten en het verkeer.
7.1. De raad geeft aan dat lichtvervuiling ter plaatse wordt voorkomen door het aanbrengen van speciale lichtbronnen (LED). Deze lichtbronnen zijn afgestemd op het waarnemingsvermogen van het oog tijdens duisternis ter plaatse van de voorziene kruising en stralen met name op de weg. Lichthinder voor de omgeving wordt aldus zo veel mogelijk voorkomen.
7.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan uit het oogpunt van lichthinder voor het woon- en leefklimaat van [appellanten] geen onaanvaardbare gevolgen heeft. In dit verband is in aanmerking genomen dat de afstand tussen de woning en de voorziene aansluiting op de N317 ongeveer 150 m bedraagt en daartussen bebouwing en begroeiing aanwezig is.
Het betoog faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Helder w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
91.