201600609/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wapenveld, gemeente Heerde,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2015 in zaak nr. 15/4143 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerde.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2015 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen aan [appellant] voor het bouwen van twee schuren op het perceel [locatie 1] te Heerde.
Bij besluit van 9 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door G.C.M. Niemeijer en T.R.F. Asbreuk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Omstreeks juni 2014 is [appellant] begonnen met het bouwen van twee schuren met een kap waarvan de oppervlakte telkens 30 m2 bedraagt. Deze bouwwerken hebben een goothoogte van 2,15 m en een bouwhoogte van 4,35 m. Op het perceel is reeds een schuur van 250 m2 gebouwd. Op 28 november 2014 en 3 december 2014 hebben door het college aangewezen toezichthouders geconstateerd dat bouwwerkzaamheden op het perceel werden uitgevoerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend. Op 10 december 2014 heeft het college [appellant], voorzover hier van belang, ten aanzien van de twee schuren medegedeeld dat deze kleinere bouwwerken voldoen aan de maximale oppervlakte van omgevingsvergunningvrije bouwwerken zoals geregeld in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zoals dat luidde voor 1 november 2014, maar dat de bouwwerken hoger zijn dan 3,00 m, gelet op de gerealiseerde nokhoogte van 4,40 m. Daarnaast wijst het college er in deze brief op dat het niet in de ontstane situatie wenst te berusten en dat dit betekent dat de overtreding moet worden opgeheven. Opheffing van de overtreding kan volgens het college plaatsvinden wanneer het college alsnog een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend. Het college geeft te kennen dat [appellant] hiertoe een aanvraag om omgevingsvergunning dient in te dienen en dat het indienen van de aanvraag niet automatisch betekent dat de vergunning wordt verleend. Op 23 december 2014 heeft [appellant] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de door hem gebouwde bouwwerken.
Het college stelt zich in het bij besluit van 9 juni 2015 gehandhaafde besluit op het standpunt dat de twee schuren in strijd zijn met het bestemmingsplan "[locatie 2]", nu het bestemmingsplan een maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken voorschrijft van 250 m2 en op het perceel reeds een schuur van 250 m2 is gebouwd. Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen.
Hoger beroep [appellant]
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van bijlage II bij het Bor niet van toepassing is op de door hem gebouwde bouwwerken. Hij voert hiertoe aan dat bij iedere wooneenheid op het perceel een vergunningvrij bijbehorend bouwwerk van 30 m2 mag worden gebouwd en dat door het verlagen van de gebouwde gebouwen tot een hoogte van 3,00 m kan worden voldaan aan artikel 2, aanhef, derde lid onder b van bijlage II bij het Bor zoals dat luidde ten tijde van de aanvang van de bouwwerkzaamheden. Verder betoogt [appellant] dat hij voorafgaand aan de bouw de gemeentelijke website heeft geraadpleegd en dat de bouwwerken volgens de website 5,00 m hoog mochten zijn.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 8, tweede lid, van bijlage II bij het Bor niet van toepassing is op de door [appellant] uitgevoerde bouwwerkzaamheden. Met artikel 8, tweede lid, van bijlage II bij het Bor wordt er in voorzien dat een vergunningvrije activiteit waarmee is begonnen voor de inwerkingtreding van een besluit tot wijziging van het Bor waarmee die activiteit vergunningplichtig is geworden, vergunningvrij blijft. Weliswaar is [appellant] begonnen met het bouwen van de bouwwerken voorafgaand aan de wijziging van artikel 2, aanhef, derde lid onder b van bijlage II bij het Bor per 1 november 2014, maar de bouwwerken waren ook voor die datum niet vergunningvrij nu deze in strijd met deze bepaling hoger zijn dan 3,00 m. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat [appellant] een geslaagd beroep op het overgangsrecht als bedoeld in artikel 8 van bijlage II bij het Bor toekomt. De bereidheid van [appellant] de bouwwerken te verlagen tot 3,00 m leidt niet tot een ander oordeel reeds nu dat er niet toe leidt dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken in de zin van de na 1 november 2014 geldende bepalingen. Evenmin kan het alsnog verlagen van de reeds voltooide bouwwerken ertoe leiden dat alsnog een geslaagd beroep op artikel 8, tweede lid, van Bijlage II bij het Bor kan worden gedaan, omdat niet vóór de inwerkingtreding van genoemde wijziging van de bijlage II bij het Bor werd voldaan.
De stelling van [appellant] dat hij uit de website van de gemeente Heerde zou hebben kunnen afleiden dat hij voor 1 november 2014 met toepassing van artikel 2, van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunningvrij een bouwwerk zou mogen bouwen met een hoogte van 5,00 m, nog daargelaten of [appellant] op basis van een dergelijke mededeling er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het door hem gebouwde bouwwerk omgevingsvergunningvrij is, is door hem niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren en er ten onrechte vanaf heeft gezien die in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Hij voert hiertoe aan dat de schuren niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening nu de raad van de gemeente Heerde bij de vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 2]" 250 m2 aan bijgebouwen aanvaardbaar heeft geacht en bij de vaststelling van dit plan rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat, naast de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden, tevens omgevingsvergunningvrij bebouwing kon worden opgericht op het perceel. Verder voert hij aan dat op de bij de aanvraag behorende bouwtekening het gebouw op de toegangsweg lijkt te zijn gerealiseerd, maar dat de toegangsweg inmiddels links van de bebouwing is gesitueerd.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 2]" rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat op het perceel een bijbehorend bouwwerk op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Bor zoals dit gold tot 1 november 2014 omgevingsvergunningvrij mocht worden opgericht maakt niet dat het college om die reden na die datum gehouden zou zijn medewerking te verlenen aan een bouwwerk met een hoogte van 4,35 m, reeds nu voor 1 november 2014 op grond van die bepaling slechts bebouwing tot een hoogte van 3,00 m omgevingsvergunningvrij mocht worden opgericht en, zoals onder 3.1 is overwogen, de door [appellant] opgerichte bouwwerken wegens overschrijding van de maximale hoogte ook voor 1 november 2014 niet vergunningvrij waren. Voorts is hierbij van belang dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de in het bestemmingsplan toegestane 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken reeds meer is dan gebruikelijk wordt toegestaan en dat, indien aan [appellant] omgevingsvergunning wordt verleend, omwonenden ook aanspraak zouden kunnen maken op omgevingsvergunning voor het realiseren van meer bijgebouwen dan wenselijk wordt geacht. In dit verband heeft het college ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat in het buitengebied over het algemeen 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken wordt mogelijk gemaakt in een bestemmingsplan en dat tot een totaal oppervlak van 200 m2 ontheffing van een bestemmingsplan kan worden verleend. Bij het voorgaande neemt de Afdeling eveneens in aanmerking dat [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht dat de bergruimte ten behoeve van de twee aaneengebouwde woningen eventueel in de reeds gebouwde schuur met een oppervlak van 250 m2 zou kunnen worden gevonden. Tenslotte is een van de schuren geplaatst op de op het bij het bestemmingsplan "[locatie 2]" behorende inrichtingsplan getekende toegangsweg. Dat de toegangsweg inmiddels elders links van de gebouwde bouwwerken is gesitueerd betekent niet dat het college ook daaraan geen gewicht zou mogen toekennen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Vermeulen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
700.
BIJLAGE
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan."
Artikel 2.3, tweede lid, van het Bor luidt:
"In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II."
Artikel 2 van bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde voor 1 november 2014:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…];
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. […];
b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw:
1o niet hoger dan 3 m,
2o de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer dan 10 m2,
3o als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m2, en
4o functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw."
Artikel 2 van bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde na 1 november 2014 tot 2 mei 2015:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
[…],
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1o in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2 50 procent van dat bebouwingsgebied,
2o in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20 procent van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
3o in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10 procent van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van 150 m2."
Artikel 8, tweede lid, van bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde na 1 november 2014:
"Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c of f, van de wet is niet vereist, indien met die activiteit reeds was aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van een besluit tot wijziging van dit besluit en op het tijdstip van die aanvang geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c of f, voor die activiteit was vereist."