ECLI:NL:RVS:2017:316

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
201602425/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 25 februari 2016 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen over het berekeningsjaar 2010. Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot vastgesteld op nihil, omdat [appellante] niet kon aantonen dat zij recht had op de toeslag. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had vastgesteld dat de kosten voor de opvang niet eenduidig konden worden vastgesteld, aangezien er twee verschillende jaaropgaven waren overgelegd door [appellante].

Tijdens de zitting op 23 januari 2017 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn standpunt verdedigd en gesteld dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op nihil heeft vastgesteld.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 februari 2017.

Uitspraak

201602425/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2016 in zaak nr. 15/4565 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over het berekeningsjaar 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Alam-Khan, advocaat te Delft, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in het berekeningsjaar 2010 voor de opvang van haar drie kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B]. Bij besluit van 4 december 2009 is het voorschot kinderopvang over het berekeningsjaar 2010 vastgesteld op € 18.368,00. Bij besluit van 23 december 2010 is dit gewijzigd vastgesteld op € 17.705,00. Aan [appellante] is in het jaar 2010 een bedrag van € 16.837,00 aan kinderopvangtoeslag uitbetaald.
Bij het besluit van 21 januari 2014 is het voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag over 2010, omdat de kosten voor de opvang niet zijn vast te stellen, nu er twee verschillende jaaropgaven door [appellante] zijn overgelegd en niet duidelijk is welke de juiste is. Bovendien heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij alle kosten van de kinderopvang over 2010 heeft voldaan. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt niet dat de kosten van de kinderopvang door [gastouderbureau A] zijn verrekend met het salaris van [appellante] voor de door haar voor [gastouderbureau A] verrichte freelance werkzaamheden, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 terecht op nihil heeft vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft daartoe overwogen dat zich in het dossier een jaaropgave bevindt waaruit blijkt dat de totale kosten voor de kinderopvang € 18.900,00 bedroegen en een andere jaaropgave waaruit blijkt dat de totale kosten € 16.830,00 bedroegen. Nu facturen ontbreken, kan niet eenduidig worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang in het berekeningsjaar 2010 zijn geweest. Voorts kan uit de door [appellante] overgelegde stukken niet worden opgemaakt dat de eigen bijdrage is voldaan door verrekening van de kosten met het salaris van [appellante], reeds omdat over de gestelde verrekening vóóraf geen afspraken tussen haar en het gastouderbureau op schrift zijn gesteld, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. Artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) (vanaf 1 augustus 2010 artikel 1.7, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) luidde ten tijde van belang als volgt: "De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang."
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt: "Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Gronden van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat uit het feit dat zij genoegen heeft genomen met het aan haar uitgekeerde salaris blijkt dat zij mondeling met [gastouderbureau A] afspraken heeft gemaakt over de verrekening van haar salaris.
Zij heeft in bezwaar een herziene jaaropgave over 2010 overgelegd met aangepaste uren. Deze uren zijn aangepast aan de daadwerkelijk afgenomen opvanguren. De overweging van de rechtbank dat niet eenduidig kan worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang in het jaar 2010 waren, vanwege het ontbreken van facturen, is onjuist. Reeds in een eerder stadium heeft [appellante] facturen overgelegd voor zover in haar bezit.
De rechtbank heeft ten onrechte de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2731 niet relevant geacht. De wijziging in de opvanguren leidt tot het lager uitvallen van de kosten en de kinderopvangtoeslag. Doordat de Belastingdienst/Toeslagen echter een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag aan het gastouderbureau heeft verstrekt, is hiermee de eigen bijdrage reeds voldaan. Ter zitting heeft [appellante] haar betoog in die zin bijgesteld dat volgens recente gegevens van [gastouderbureau A] in de jaaropgave van 27 mei 2015 twee bedragen die de Belastingdienst/Toeslagen wel heeft uitbetaald, niet zijn meegerekend. Met deze nieuwe gegevens kan zij aantonen de kosten te hebben voldaan, aldus [appellante].
Beoordeling van het hoger beroep
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij voor die opvang kosten heeft gemaakt en wat de hoogte daarvan is. Dit betekent dat het aan [appellante] is om documenten over te leggen waaruit blijkt wat de hoogte van de gemaakte kosten van de gastouderopvang in 2010 is en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft voldaan.
5.1. Om aan te tonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad heeft [appellante] twee jaaropgaven overgelegd. In de jaaropgaven is de urenspecificatie verschillend, waardoor de totale kosten van de kinderopvang uiteenlopen. In haar hogerberoepschrift stelt [appellante] dat de jaaropgave van 27 mei 2015 met het bedrag van € 16.830,00 juist is en de eerder overgelegde jaaropgave met het bedrag van € 18.900,00 onjuist is. Blijkens een bij de jaaropgave van 27 mei 2015 begeleidende brief van [gastouderbureau A] is deze jaaropgave herzien op basis van het daadwerkelijk aan [gastouderbureau A] uitbetaalde voorschot van € 16.837,00.
5.2. De Afdeling overweegt dat [appellante], door het insturen van twee verschillende jaaropgaven, onduidelijkheid heeft gecreëerd over de door haar gemaakte kosten voor kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de jaaropgaven niet op juistheid zijn te controleren, nu een correcte urenregistratie ontbreekt. [gastouderbureau A] heeft op 27 mei 2015 een jaaropgave verstrekt conform het uitbetaalde voorschot kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van deze herziene jaaropgave niet kan worden uitgegaan, nu uit een herziene jaaropgave die is gebaseerd op uitbetaalde voorschotten niet blijkt wat het bedrag aan kosten is geweest. De door [appellante] overgelegde facturen hebben geen betrekking op de door haar gemaakte kosten van kinderopvang. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan daarom niet eenduidig worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang in het berekeningsjaar 2010 zijn geweest. De situatie van [appellante] is daarmee niet op een lijn te stellen met de situatie die zich in de door haar aangehaalde uitspaak van 23 juli 2014 voordeed. In het ter zitting gestelde ziet de Afdeling voorts geen aanleiding om aan te nemen dat de recente gegevens die [appellante] van [gastouderbureau A] zou hebben ontvangen zouden kunnen leiden tot een juiste vaststelling van de hoogte van de totale kosten voor de kinderopvang.
5.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de hoogte van de totale kosten voor de kinderopvang niet is vast te stellen en [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor de kinderopvang over 2010 heeft voldaan.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag over dat jaar derhalve terecht op nihil vastgesteld.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
97.