ECLI:NL:RVS:2017:3160
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 30 augustus 2017 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 3 oktober 2017 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift op 11 oktober 2017 is ingediend, wat na de wettelijke termijn van een week was. De vreemdeling heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat hij in verzuim is geweest. Hierdoor heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak op 14 november 2017 besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is openbaar gedaan en is van belang voor de vreemdeling die in dit geval niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning asiel.