201706825/1/V1.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2017 in zaak nr. 17/12571 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 17 mei 2017 heeft het college de vreemdeling gesommeerd Daalburgh uiterlijk op 24 mei 2017 te verlaten.
Bij besluit van 22 juni 2017 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Aan de brief van 17 mei 2017 is een brief van het college van 16 mei 2017 voorafgegaan. Deze brief is onderwerp van het geding dat heeft geleid tot de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3062, inzake een rechtens relevante handeling van het college in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Ambtshalve
2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.1. Anders dan de brief van het college van 16 mei 2017 bevat de brief van 17 mei 2017 louter een sommatie Daalburgh te verlaten. De brief van 17 mei 2017 houdt geen rechtens relevante handeling van het college in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 in, nu deze een uitsluitend civielrechtelijk karakter heeft. Dit brengt mee dat de rechtbank niet bevoegd was van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Conclusie
3. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht in hoger beroep, bestaat geen grond om met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat de griffier aan de vreemdeling dat griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2017 in zaak nr. 17/12571;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het in die zaak ingestelde beroep.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
32.