ECLI:NL:RVS:2017:3168

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
201706825/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de sommaties van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, Daalburgh, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2017. De vreemdeling was gesommeerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om uiterlijk op 24 mei 2017 het land te verlaten. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze sommatie, maar het college verklaarde dit bezwaar op 22 juni 2017 niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 26 juli 2017 ongegrond.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek gesloten en overweegt dat de brief van 17 mei 2017, waarin de vreemdeling werd gesommeerd te vertrekken, geen rechtens relevante handeling van het college inhoudt. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd was om van het beroep kennis te nemen, wat de rechtbank niet onderkend heeft.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de griffier heeft de vreemdeling bericht dat er vooralsnog geen griffierecht in hoger beroep wordt geheven.

Uitspraak

201706825/1/V1.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2017 in zaak nr. 17/12571 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 17 mei 2017 heeft het college de vreemdeling gesommeerd Daalburgh uiterlijk op 24 mei 2017 te verlaten.
Bij besluit van 22 juni 2017 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Aan de brief van 17 mei 2017 is een brief van het college van 16 mei 2017 voorafgegaan. Deze brief is onderwerp van het geding dat heeft geleid tot de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:3062, inzake een rechtens relevante handeling van het college in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Ambtshalve
2.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.1.    Anders dan de brief van het college van 16 mei 2017 bevat de brief van 17 mei 2017 louter een sommatie Daalburgh te verlaten. De brief van 17 mei 2017 houdt geen rechtens relevante handeling van het college in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 in, nu deze een uitsluitend civielrechtelijk karakter heeft. Dit brengt mee dat de rechtbank niet bevoegd was van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht in hoger beroep, bestaat geen grond om met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb te bepalen dat de griffier aan de vreemdeling dat griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2017 in zaak nr. 17/12571;
III.    verklaart de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het in die zaak ingestelde beroep.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
32.