ECLI:NL:RVS:2017:319

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
201605494/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 1 juni 2016 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding door de belastingdienst ongegrond verklaarde. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een besluit van de belastingdienst van 30 januari 2015, waarin het verzoek werd afgewezen. De belastingdienst had eerder, op 30 april 2014, het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 opnieuw vastgesteld, wat leidde tot een lagere uitkering dan eerder was toegekend. [appellant] stelde schade te hebben geleden doordat hij door deze beslissing geen gebruik meer kon maken van kinderopvang, wat zijn bedrijf negatief beïnvloedde en leidde tot psychologische problemen.

De rechtbank oordeelde dat de belastingdienst het verzoek om schadevergoeding op juiste gronden had afgewezen, omdat [appellant] niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de belastingdienst zijn fouten had kunnen corrigeren en dat hij niet tijdig wijzigingen had kunnen doorgeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2017 behandeld. De belastingdienst was vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis.

De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden als gevolg van de besluiten van de belastingdienst. De eerder toegekende voorschotten waren hersteld en de gestelde schade van € 50.000,00 was niet onderbouwd. Ook de claim van immateriële schade werd afgewezen, omdat [appellant] niet had aangetoond dat zijn eer of goede naam was aangetast. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605494/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2016 in zaak nr. 15/2705 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2015 heeft de belastingdienst het verzoek om schadevergoeding van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2015 heeft de belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De belastingdienst heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar de belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, is verschenen.
Overwegingen
1. De twee dochters van [appellant] hebben van 1 maart tot en met 31 december 2013 gebruik gemaakt van dagopvang bij een kindercentrum. Bij besluit van 30 april 2014 heeft de belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 opnieuw berekend en vastgesteld op € 5.310,00. Bij besluit van 17 november 2014 heeft de belastingdienst het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het voorschot voor 2013 vastgesteld op € 10.378,00. [appellant] stelt schade te hebben geleden doordat hij als gevolg van het besluit van 30 april 2014 geen gebruik meer kon maken van kinderopvang. Hierdoor is zijn bedrijf grote opdrachten misgelopen en heeft hij psychologische begeleiding nodig gehad voor de daaropvolgende stress.
2. De belastingdienst heeft het verzoek afgewezen, omdat het aan [appellant] was om tijdig wijzigingen door te geven en de gegevens in de beschikkingen te controleren. Omdat [appellant] heeft nagelaten wijzigingen door te geven, is er volgens de belastingdienst geen aanleiding om de gestelde schade te vergoeden.
3. Volgens de rechtbank heeft de belastingdienst het verzoek om schadevergoeding op de juiste grond afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] de gestelde schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4. [appellant] voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de belastingdienst de door hem gemaakte fouten had kunnen corrigeren om de schade te beperken. De belastingdienst heeft echter niet gereageerd op de verschillende brieven die hij heeft gestuurd, terwijl een wijziging ook schriftelijk kan worden doorgegeven. Daarbij komt dat ook bij het doorgeven van een wijziging via ‘mijn toeslagen’ de wijziging pas zes weken later zou worden doorgevoerd. Ook dan was hij genoodzaakt geweest de kinderen van de kinderopvang te halen, vanwege de hoge opvangkosten.
4.1. Voorop staat dat bij besluit van 17 november 2014 het juiste voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 is toegekend. Daarmee is de foutieve berekening in het besluit van 30 april 2014 hersteld. [appellant] heeft in zoverre dus geen financieel nadeel geleden als gevolg van de onjuiste vaststelling.
4.2. Vast staat dat de belastingdienst bij besluit van 30 januari 2015 heeft erkend dat als gevolg van handelen van de belastingdienst de gegevens van één dochter niet meer in het systeem zaten. Daardoor is bij besluit van 30 april 2014 voor haar aanvankelijk geen voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 toegekend. Daargelaten of het verzoek om vergoeding van schade terecht is afgewezen op de grond dat [appellant] heeft nagelaten wijzigingen tijdig door te geven, is van belang dat [appellant] de gestelde schade, € 50.000,00, niet aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling dat schade is geleden door het bedrijf en dat de schade bestaat uit het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden en het verliezen van belangrijke opdrachtgevers is daartoe onvoldoende.
4.3. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade is het volgende van belang. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 26 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5030) volgt dat in het kader van het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover thans van belang, heeft de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn eer of goede naam, dan wel zijn persoon op andere wijze zodanig door de hier aan de orde zijnde besluitvorming is aangetast, dat hij op grond van voormelde bepaling aanspraak kan maken op schadevergoeding.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
299.