ECLI:NL:RVS:2017:3208

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201608221/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging gebruiksdoel verblijfsobject in Hellevoetsluis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis had op 31 december 2014 het verzoek van [appellant] om het gebruiksdoel van een verblijfsobject op het adres [locatie 1] te Hellevoetsluis te wijzigen van 'overige gebruiksfunctie' naar 'bedrijf' afgewezen. Dit besluit werd door het college gehandhaafd na bezwaar van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat het college ten onrechte informatie over de gebruiksdoelen in het verleden niet heeft verstrekt. Hij stelt dat deze informatie cruciaal is om aan te tonen dat er een administratieve fout is gemaakt door de gemeente, wat hem zou helpen bij het terugvorderen van onterecht opgelegde belastingen. Het college heeft echter aangegeven dat er aparte procedures zijn gevoerd naar aanleiding van verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, en dat [appellant] het niet eens is met de uitkomsten daarvan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 oktober 2017 behandeld. De rechters hebben geconcludeerd dat het college de juiste toepassing heeft gegeven aan het wettelijk kader en dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2017.

Uitspraak

201608221/1/A3.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2016 in zaak nr. 15/3595 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om het gebruiksdoel in de zin van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna Wet bag) voor het verblijfsobject op het adres [locatie 1] te Hellevoetsluis te wijzigen van "overige gebruiksfunctie" in "bedrijf", afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Yavuzyiğitoğlu en F. Luijten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In 1992 is een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een veldschuur annex garage op het perceel [locatie 2] (thans: 21b) te Hellevoetsluis. Nadien is de veldschuur annex garage zonder bouwvergunning verbouwd tot woning en is een handhavingsprocedure gestart. Deze procedure heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9649. In de handhavingsprocedure is bepaald dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik diende te worden beëindigd. Daarna is het pand in de originele staat teruggebracht en is het gebruiksdoel van dit object in de basisregistratie adressen en gebouwen van "woonfunctie" aangepast naar "overige gebruiksfunctie".
[appellant] is eigenaar van het verblijfsobject op het adres [locatie 1] te Hellevoetsluis (hierna: het object). Bij brief van 1 juli 2014 heeft hij het college verzocht het gebruiksdoel van het object, te weten "overige gebruiksfunctie", zoals vermeld in de basisregistratie adressen en gebouwen te wijzigen in "bedrijf" en in overeenstemming te brengen met de bestemming die het object heeft in het bestemmingsplan.
2.    Bij besluit van 31 december 2014 heeft het college het verzoek afgewezen en het gebruiksdoel voor het object ongewijzigd gelaten. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het gebruiksdoel in het kader van de Wet bag iets anders is dan de planologische bestemming die is vastgesteld op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel op grond van de toepasselijke bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voorts is volgens het college niet gebleken dat het bestaande gebruiksdoel zoals opgenomen in de basisregistratie adressen en gebouwen onjuist is. In bezwaar heeft het college de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1980 overwogen dat het bestemmingsplan voor de afbakening van verblijfsobjecten geen relevant aspect is. Daarnaast heeft de registratie van het gebruiksdoel in de basisregistratie adressen en gebouwen een ander doel dan de registratie op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz), welke laatste plaatsvindt om de waarde van onroerende zaken te bepalen. Indien [appellant] het niet eens is met die waardebepaling, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat door hem gevraagde informatie over de gebruiksdoelen die in het verleden voor het object golden door het college ten onrechte niet aan hem en de rechtbank openbaar zijn gemaakt. Volgens [appellant] is de door hem gevraagde informatie van belang om aan te tonen dat de gemeente in het verleden een administratieve fout heeft gemaakt, zodat hij foutief opgelegde belastingen kan terugvorderen. Hij wijst op de relatie tussen registratie van het gebruiksdoel in de basisregistratie adressen en gebouwen en de registratie op grond van de Wet woz. Als gevolg van de onjuiste registratie "overige gebruiksfunctie" heeft hij schade geleden.
4.1.    In de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting heeft het college toegelicht dat naar aanleiding van door [appellant] gedane verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur afzonderlijke procedures zijn gevoerd. Uit de aangevoerde gronden blijkt dat [appellant] het tot dusver niet eens is met de uitkomst van deze procedures. Dat [appellant] niet beschikt over bepaalde informatie waarvan hij vindt dat het college deze zou moeten overleggen, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat erop neerkomt dat in het bij haar bestreden besluit een juiste toepassing is gegeven aan het op deze zaak van toepassing zijnde wettelijk kader. Dat en waarom dit oordeel onjuist is, heeft [appellant] in zijn hogerberoepschrift noch ter zitting uiteengezet. Gelet hierop kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Borman    w.g. Ley-Nell
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
597.