ECLI:NL:RVS:2017:3215

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
201607342/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van inspraakprocedure voor Winkeltijdenverordening Alphen aan den Rijn

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2016, waarin hun beroep tegen een besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn ongegrond werd verklaard. Het betreft een besluit van 23 april 2015 waarbij een inspraakprocedure werd vastgesteld voor de Winkeltijdenverordening Alphen aan den Rijn 2015. De appellanten, die een banketbakkerij en een slagerij in Boskoop hebben, zijn van mening dat de algemene vrijstelling voor koopzondagen in de Winkeltijdenverordening nadelige gevolgen heeft voor hun omzet. Ze hebben bezwaar gemaakt tegen het inspraakbesluit, maar de raad heeft hun bezwaar gegrond verklaard en het inspraakbesluit ingetrokken, waarna inspraak werd verleend voor een periode van zes weken.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing om inspraak te verlenen een voorbereiding van een besluit betreft en dat de appellanten niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen door de brief van het college van 29 maart 2016, waarin hun bezwaar werd afgedaan. In hoger beroep betogen de appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing in de brief van 29 maart 2016 als een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Ze stellen dat de beslissing om inspraak te verlenen in het besluit van 28 januari 2016 is neergelegd en dat zij wel degelijk in hun belangen zijn getroffen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de appellanten geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling. De Afdeling heeft vastgesteld dat er geen verplichting bestaat om een nieuw concept van de Winkeltijdenverordening vast te stellen en dat de appellanten daarom geen recht hebben op inspraak. Het incidenteel hoger beroep van het college vervalt, omdat het hoger beroep van de appellanten niet-ontvankelijk is verklaard. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

201607342/1/A3.
Datum uitspraak: 22 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], handelend onder de naam [bedrijf A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], handelend onder de naam [bedrijf B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2016 in zaak nr. 16/3783 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2015 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn een inspraakprocedure vastgesteld als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Inspraakverordening Alphen aan den Rijn 2014 (hierna: Inspraakverordening) voor de Winkeltijdenverordening Alphen aan den Rijn 2015 (hierna: Winkeltijdenverordening).
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft de raad het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het inspraakbesluit van 23 april 2015 ingetrokken en besloten inspraak te verlenen, waarbij voor een duur van 6 weken gelegenheid wordt geboden schriftelijke zienswijzen in te dienen.
Bij uitspraak van 29 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant A] en [appellant B] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2017, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. F. van der Tempel Jr., rechtsbijstandverlener te Zwammerdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant A] en [appellant B] hebben onderscheidenlijk een banketbakkerij en een slagerij in Boskoop. Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad de Winkeltijdenverordening vastgesteld. In de Winkeltijdenverordening is een algemene vrijstelling voorzien van het verbod van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Winkeltijdenwet om een winkel op zondag voor het publiek open te hebben. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met die algemene vrijstelling voor zover die ook geldt voor de kern Boskoop, waar voorheen geen koopzondagen waren toegestaan. Zij vrezen de nadelige gevolgen van koopzondagen voor hun omzet.
Bij het besluit van 23 april 2015 heeft de raad met terugwerkende kracht een andere inspraakprocedure als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Inspraakverordening vastgesteld. De raad heeft voorafgaand aan de vaststelling van de Winkeltijdenverordening een raadsenquête uitgevoerd over de zondagsopenstelling voor winkels. Deze enquête en de procedure die is gevolgd bij de vaststelling van de Winkeltijdenverordening heeft de raad in het besluit van 23 april 2015 aangemerkt als inspraakprocedure. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bezwaar gemaakt, omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen tegen de Winkeltijdenverordening.
Bij het besluit van 28 januari 2016 heeft de raad, in overeenstemming met het advies van de Commissie Bezwaarschriften, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2015 ingetrokken en besloten om inspraak te verlenen, waarbij voor een duur van 6 weken gelegenheid wordt geboden schriftelijke zienswijzen in te dienen tegen de vastgestelde Winkeltijdenverordening. Een inhoudelijke wijziging van de Winkeltijdenverordening was daarbij niet voorzien.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft het college het raadsbesluit van 28 januari 2016 aan [appellant A] en [appellant B] gezonden. In die brief is vermeld dat hun bezwaar met het besluit van 28 januari 2016 is afgedaan. Het college heeft besloten aan [appellant A] en [appellant B] geen dwangsommen toe te kennen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft wel hun verzoek om vergoeding voor de kosten in bezwaar toegewezen.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de beslissing om inspraak te verlenen bij de totstandkoming van de Winkeltijdenverordening, de voorbereiding van een besluit betreft. In de brief van het college van 29 maart 2016 is een beslissing als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb neergelegd. [appellant A] en [appellant B] worden door die beslissing niet rechtstreeks in hun belangen getroffen. Hun bezwaar is daarom terecht met de brief van 29 maart 2016 afgedaan, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de brief van 29 maart 2016 een beslissing als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb is neergelegd. De beslissing om alsnog inspraak te verlenen is in het besluit van 28 januari 2016 neergelegd. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat die beslissing niet vatbaar is voor bezwaar of beroep, omdat zij door die beslissing in hun belangen worden getroffen. In strijd met de inspraakverordening zijn zij niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen tegen een beleidsvoornemen, maar tegen een reeds vastgestelde Winkeltijdenverordening, aldus [appellant A] en [appellant B].
3.1.    Artikel 1 van de Inspraakverordening luidt:
"De verordening verstaat onder:
1. Inspraak: het bieden van de formele mogelijkheid aan ingezetenen en belanghebbenden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken.
2. […]
3. Beleidsvoornemens: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid."
Artikel 2, tweede lid, luidt:
"Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid."
Artikel 4 van de Inspraakverordening luidt:
"1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing".
2. […]
3. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen."
3.2.    Gelet op artikel 1, aanhef en onder 1, van de Inspraakverordening ziet inspraak alleen op beleidsvoornemens. Nu de Winkeltijdenverordening reeds is vastgesteld kan op het concept van die verordening reeds daarom geen inspraak meer worden verleend. [appellant A] en [appellant B] beogen met het hoger beroep te bereiken dat een nieuw concept van de Winkeltijdenverordening wordt vastgesteld en dat hun inspraak op dat concept wordt verleend met toepassing van de procedure van afdeling 3.4 van de Awb. Hetgeen zij voor ogen hebben kan echter niet worden bereikt. Na een vernietiging van het besluit van 28 januari 2016 en herroeping van het besluit van 23 april 2015 is er van gemeentewege geen verplichting om een nieuw concept van de Winkeltijdenverordening vast te stellen en daarop inspraak te bieden. Evenmin kan de Afdeling daartoe een opdracht geven, gelet op artikel 8:72, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb. [appellant A] en [appellant B] hebben daarom geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
3.3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Incidenteel hoger beroep
4.    Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] gegrond is. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard, vervalt het incidenteel hoger beroep. Aan een inhoudelijke bespreking ervan wordt daarom niet toegekomen.
Proceskosten
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Man
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017
629.