201605347/1/R1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] en [appellante C], gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Heideweg-Garderbroekerweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. A.M. van Bommel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel [locatie 1] is het [recreatiepark] gevestigd. De eigenaar wil het park beëindigen. De raad staat daar positief tegenover omdat er in de gemeente een overschot is aan locaties voor verblijfsrecreatie. Er is gekeken naar compensatie voor de eigenaar vanwege het verwijderen van de recreatiebestemming. De eigenaar en de gemeente zijn op de volgende compensatie uitgekomen: de bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] wordt gewijzigd in een burgerwoning waarbij het omliggende terrein een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden krijgt, op het perceel [locatie 2], naast het perceel [locatie 3], mag een nieuwe woning worden gerealiseerd en de woning op het perceel [locatie 4] mag worden vergroot. Voor de vergroting van de woning op het perceel [locatie 4] is een omgevingsvergunning verleend. De andere twee ontwikkelingen pasten niet binnen het voorheen geldende bestemmingsplan. Om die reden is dit plan vastgesteld. [appellant] woont en exploiteert een bedrijf op het perceel naast het perceel [locatie 2] Hij richt zich tegen het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 2] [appellant] vreest dat zijn woon- en leefklimaat en ondernemersklimaat worden aantast als gevolg van dit plan.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte de visie "Kansen en Koersen, Visie op de toekomst van de verblijfsrecreatie in de gemeente Barneveld" vastgesteld door de raad bij besluit van 16 december 2015 (hierna: Visie Kansen en Koersen) aan dit plan ten grondslag heeft gelegd. In dit verband voert hij aan dat in de Visie Kansen en Koersen ten onrechte niet is vastgelegd dat indien een woning mag worden gebouwd omdat een verblijfsrecreatiepark wordt beëindigd, dit uitsluitend is toegestaan ter plaatse van het perceel waar het verblijfsrecreatiepark wordt beëindigd. In dit verband wijst [appellant] op de "Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" van 4 april 2008 van de regio De Vallei (hierna: Regionale beleidsinvulling) waarin een dergelijke voorwaarde wel is opgenomen.
3.1. In de Visie Kansen en Koersen staat dat voor agrarische bedrijven de Regionale beleidsinvulling is vastgesteld. Het doel van die regeling is behoud en verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door sluipende verpaupering te voorkomen of op te lossen. Een vergelijkbare mogelijkheid voor de beëindiging van met name kleine verblijfsrecreatieparken die niet toekomstbestendig zijn, is passend. Dat dient immers hetzelfde doel. Het voorkomt verpaupering en oneigenlijk gebruik en het past in de doelen van meer ruimtelijke openheid. Bovendien draagt het bij aan een betere balans tussen vraag en aanbod. Het voorstel is om de mogelijkheid om compensatie te bieden vooralsnog in beginsel in te zetten voor parken kleiner dan 5 hectare. Enerzijds omdat dit algemeen als ondergrens wordt gezien voor toekomstbestendige bedrijven. Anderzijds omdat het aantal woningen dat via dit mechanisme kan worden gerealiseerd in het buitengebied beperkt moet blijven. Globaal betekent dit het volgende:
- 1 hectare: 1 woning
- 3 hectare: 2 woningen
- 5 hectare: 3 woningen
In de Visie Kansen en Koersen staat niet dat indien een woning mag worden gebouwd omdat een verblijfsrecreatiepark wordt beëindigd, dit uitsluitend is toegestaan ter plaatse van het perceel waar het verblijfsrecreatiepark wordt beëindigd.
3.2. Ter zitting is het betoog toegespitst op de vraag of de raad de Visie Kansen en Koersen aan dit besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De raad heeft toegelicht dat in de Visie Kansen en Koersen de keuze is gemaakt om niet vast te leggen dat een woning op hetzelfde perceel moet worden gebouwd als het perceel waar een verblijfsrecreatiepark wordt beëindigd, omdat hij wil kunnen bezien of een andere locatie geschikter is om in een woning te voorzien. Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat het in de Visie Kansen en Koersen geformuleerde bedrijf de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat. In de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat in de Regionale beleidsinvulling wel een dergelijke voorwaarde is opgenomen bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf ziet de Afdeling, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor een ander oordeel. De beëindiging van agrarische bedrijven en verblijfsrecreatieparken hebben hun eigen merites en omdat het om verschillende soorten bedrijven gaat heeft de raad daarvoor immers ander beleid vastgesteld.
Het betoog faalt.
4. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Delauw
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
812.