ECLI:NL:RVS:2017:325

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
201602549/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 29 februari 2016 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen over het berekeningsjaar 2014. Bij besluit van 21 augustus 2014 had de Belastingdienst het voorschot op nihil gesteld, omdat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de kosten van kinderopvang had voldaan. De rechtbank oordeelde dat [appellante] met de overgelegde stukken niet had aangetoond dat zij alle kosten had betaald, en dat de kwitanties niet voldoende aanknopingspunten boden voor het oordeel dat de kosten waren voldaan.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij het voorschot in twee termijnen aan het kinderdagverblijf heeft betaald en dat zij bewijsstukken heeft overgelegd die dit ondersteunen. De Belastingdienst/Toeslagen handhaafde echter zijn standpunt dat er onvoldoende bewijs was voor de betalingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 januari 2017 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had gesteld dat niet was aangetoond dat de betalingen waren verricht. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat [appellante] de kosten over de maanden januari tot en met augustus 2014 diende aan te tonen, maar de Belastingdienst had niet tegen dit oordeel opgekomen.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond. De Belastingdienst/Toeslagen werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellante]. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellante].

Uitspraak

201602549/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 februari 2016 in zaak nr. 15/5509 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over het berekeningsjaar 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 10 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. U. Karatas, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in de maanden januari tot en met september 2014 haar [kind] laten opvangen bij [kinderdagverblijf]. Bij besluit van 27 december 2013 is het voorschot over het berekeningsjaar 2014 vastgesteld op € 12.322,00. Aan [appellante] is een bedrag van € 8.214,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend, waarvan de voorschotten over de maanden januari tot en met juli ter hoogte van € 7.187,00 zijn overgemaakt aan het [kinderdagverblijf] en het voorschot over de maand augustus ter hoogte van € 1.027,00 is overgemaakt aan [appellante]. Bij het besluit van 21 augustus 2014 is het voorschot herzien en op nihil gesteld. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] kwitanties heeft overgelegd en dat deze alleen kunnen worden geaccepteerd indien deze worden bevestigd door bankafschriften die aantonen dat de contante betalingen van de rekening zijn opgenomen. [appellante] heeft gesteld dat zij haar maandsalaris contant ontving en dat dat de reden is geweest dat zij het bedrag dat voor eigen rekening komt contant heeft voldaan. Dit betekent dat zij niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang te hebben voldaan, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Oordeel van de rechtbank
2. Ook de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] in september geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, zodat zij de gemaakte kosten over de maanden januari tot en met augustus 2014 ter hoogte van € 10.501,34 diende aan te tonen. De rechtbank heeft overwogen dat ook indien zou worden aangenomen dat [appellante] niet verplicht is bewijzen van geldopnamen over te leggen omdat zij haar salaris contant kreeg uitbetaald, de overgelegde kwitanties onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de kosten zijn voldaan. Het bedrag op de factuur over de maand mei correspondeert niet met één van de overgelegde kwitanties en ook de betaling van de factuur over de maand augustus is niet onderbouwd met een kwitantie, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. Artikel 1.7, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen luidt: "De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang."
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen luidt: "Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Gronden van het hoger beroep
4. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij het aan haar uitbetaalde voorschot over de maand augustus in twee keer aan [kinderdagverblijf] heeft betaald. Daarmee heeft [kinderdagverblijf] het gehele voorschotbedrag ten bedrage van € 8.214,00 betaald gekregen. Ten bewijze daarvan heeft zij een overzicht van [kinderdagverblijf] overgelegd, waaruit de ontvangsten van de voorschotbedragen blijken. Ook heeft zij negen kasbetalingen aan [kinderdagverblijf] gedaan, waarbij in totaal een bedrag is betaald van € 3.706,40. Zij heeft de ondertekende kwitanties van de kasbetalingen overgelegd. Daarmee heeft zij aangetoond dat het gehele bedrag aan kosten voor de kinderopvang ook daadwerkelijk aan [kinderdagverblijf] is betaald, aldus [appellante].
Nader standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen
5. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting opgemerkt dat [appellante] eerst in hoger beroep een kwitantie van betaling van een bedrag van € 1.801,50 voor de maanden augustus en september 2014 heeft overgelegd. Voor zover kan worden geoordeeld dat de contante betalingen van het salaris voldoende zijn, zodat zij geen bewijs van geldopnamen hoeft aan te leveren, is het salaris van de maand augustus en september tezamen lager dan de kosten. Aangezien de betaling van augustus en september niet wordt ondersteund door een bankafschrift van een aanvullende contante opname, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt dat daarmee niet kan worden aangetoond dat deze betaling ook daadwerkelijk is verricht. De Belastingdienst/Toeslagen handhaaft dit standpunt tevens voor de maand mei.
Beoordeling van het hoger beroep
6. De Afdeling stelt voorop dat de Belastingdienst/Toeslagen niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] alleen de gemaakte kosten over de maanden januari tot en met augustus 2014 ter hoogte van € 10.501,34 diende aan te tonen, omdat zij in september geen kinderopvangtoeslag ontving. In hoger beroep dient daarom de betaling van de kosten over de maand september buiten beschouwing te blijven. Het voorschot ten bedrage van € 8.214,00 is geheel aan [kinderdagverblijf] voldaan. [appellante] diende dan nog een bedrag van € 2.287,34 aan betaalde kosten aan te tonen. Ter zitting van de rechtbank en in het hogerberoepschrift heeft [appellante] gesteld € 3.706,40 contant te hebben voldaan. In dit bedrag is een bedrag van € 1.419,10 voor de maand september begrepen dat geheel voor rekening van [appellante] is gekomen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 15 juli 2014 aan [appellante] zelf voor de maand augustus het voorschot ten bedrage van € 1.027,00 uitbetaald. [appellante] heeft dat bedrag in twee termijnen, op 23 en 28 juli 2014, door middel van een bankoverschrijving aan [kinderdagverblijf] overgemaakt. De factuur over de maand augustus bedroeg € 1.419,10. [appellante] heeft blijkens een in hoger beroep overgelegde kwitantie op 22 september 2014 een bedrag van € 1.801,50 contant betaald ter voldoening van de facturen voor de maanden augustus en september. Aangezien de factuur voor de maand september ook € 1.419,10 bedroeg, moet ervan worden uitgegaan dat in het bedrag van € 1.801,50 een bedrag van € 382,40 voor de maand augustus is begrepen. Dit deel van de kosten voor de maand augustus, dat voor eigen rekening kwam, was een bedrag dat uit het salaris van [appellante] kon worden betaald. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de betaling over de maand augustus is verricht.
Ook in de maand mei bedroeg de factuur € 1.419,10. In deze factuur is de ‘bijdrage belastingdienst’, die wel voorkomt op de facturen over andere maanden, niet in mindering gebracht. Het voorschot kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 1.027,00 is op 22 april 2014 op de rekening van [kinderdagverblijf] bijgeschreven. Aangenomen moet worden dat het voorschot van het bedrag op de factuur had moeten worden afgetrokken en dat de factuur net als in de maanden april, juni en juli € 392,10 had moeten bedragen. Dit bedrag heeft [appellante] blijkens de kwitanties in drie gedeelten voldaan, op 25 april 2014 € 150,00, op 5 juni 2014 € 7,90 en op 20 juni 2014 € 234,20. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich eveneens ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de betaling over de maand mei is verricht.
Gezien het vorenstaande moet worden uitgegaan van de juistheid van het door [appellante] ter zitting van de rechtbank overgelegde e-mailbericht van [kinderdagverblijf], waarin een medewerker van het kinderdagverblijf verklaart dat alle bedragen zijn betaald.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 augustus 2015 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigen.
8. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 februari 2016 in zaak nr. 15/5509;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 augustus 2015, kenmerk BOB O;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
97.