ECLI:NL:RVS:2017:3255

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
201608726/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand in verband met snelheidsovertredingen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De appellant had op 12 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een toevoeging, omdat hij was gedagvaard voor een snelheidsovertreding waarbij hij meer dan 30 kilometer per uur te hard had gereden. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de aanvraag afgewezen, omdat in strafzaken die dienen bij de kantonrechter in beginsel geen rechtsbijstand wordt verleend. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 25 oktober 2016 de uitspraak van de Raad bevestigd, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 12 juni 2017 heeft de Raad van State de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat hij zich in een uitzonderingssituatie bevond, omdat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke overtredingen en hij vreesde voor een hoge boete en een onvoorwaardelijke hechtenisstraf. De Raad van State oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die rechtsbijstand rechtvaardigde. De Raad stelde vast dat de appellant weliswaar vaak snelheidsovertredingen had gepleegd, maar dat dit niet betekende dat de zaak feitelijk of juridisch ingewikkeld was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Raad de aanvraag om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand terecht had afgewezen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 november 2017.

Uitspraak

201608726/1/A2.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2016 in zaak nr. 16/1719 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2016 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
1.    Bij dagvaarding van 11 januari 2016 is [appellant] ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 20 juli 2013 te Noardburgum, gemeente Tytsjerksteradiel, als bestuurder van een motorvoertuig (bedrijfsauto), op de N355 een snelheid van ongeveer 124 kilometer per uur heeft gereden in plaats van de daar toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en dat hij daarmee de maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden. [appellant] is voor soortgelijke overtredingen eerder gedagvaard en veroordeeld.
Op 3 februari 2016 is namens [appellant] een aanvraag ingediend om een toevoeging op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand. In die aanvraag is vermeld dat de toevoeging wordt aangevraagd voor de categorie "S010 - Straf (verdachten) - overtreding kantongerecht algemeen". Voorts is in de aanvraag toegelicht dat [appellant] is gedagvaard voor 44 kilometer per uur te hard rijden, dat dit de zoveelste keer is en hem een (veel) langere hechtenisstraf boven het hoofd hangt, waardoor hij dringend een advocaat nodig heeft.
2.    Aan het besluit van 11 april 2016 heeft de raad ten grondslag gelegd dat in strafzaken dienend bij de kantonrechter in beginsel geen rechtsbijstand wordt verleend. Voor zover [appellant] een beroep heeft gedaan op de uitzondering dat primair hechtenis is gevorderd, heeft [appellant] dit volgens de raad niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de zaak zodanig bijzonder feitelijk of juridisch complex is dat daarvoor bij uitzondering een toevoeging zou moeten worden verstrekt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn aanvraag terecht heeft afgewezen. Hij bevindt zich in een uitzonderingssituatie waardoor toevoeging van een advocaat noodzakelijk is. Daartoe voert hij aan dat in dit soort zaken, waarbij meerdere vergelijkbare vergrijpen zijn gepleegd, steeds zwaardere straffen worden geëist en opgelegd. Gezien zijn eerdere snelheidsovertredingen, was het aannemelijk te achten dat de officier van justitie weer een hoge boete, onvoorwaardelijke rijontzegging en nu ook een onvoorwaardelijke hechtenisstraf zou eisen. Daarbij wijst hij op de oriëntatiepunten in de Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen 2016 (hierna: de Richtlijn) die het openbaar ministerie hanteert en waaruit volgens hem blijkt dat bij meermalen recidive normaal gesproken een hechtenisstraf wordt geëist. Doorslaggevend is volgens [appellant] of bij de dagvaarding een grote kans bestond dat een onvoorwaardelijke hechtenisstraf zou worden geëist en niet of de officier van justitie na inhoudelijke behandeling daadwerkelijk een hechtenisstraf heeft geëist. Daarnaast had de raad zwaarwegende omstandigheden moeten aannemen op grond waarvan een toevoeging had moeten worden verstrekt. Daarbij wijst hij op de omstandigheid dat hij een bijstandsuitkering heeft waardoor hij een hoge boete niet kan betalen en hij zijn rijbewijs nodig heeft om succesvol te kunnen solliciteren. Tot slot voert [appellant] aan dat zijn zaak van zodanig bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid is dat hij op grond daarvan voor een toevoeging in aanmerking had moeten komen. De ingewikkeldheid bestaat eruit dat hij geen weet kan hebben van onder meer verjaringstermijnen en de invloed van eerdere veroordelingen op de huidige overtreding.
4.    De raad heeft naar voren gebracht dat [appellant] weliswaar vaak snelheidsovertredingen heeft gepleegd maar dat dit niet betekent dat de zaak feitelijk of juridisch ingewikkeld is. De raad wijst er voorts op dat [appellant], ondanks de vele overtredingen, nimmer tot een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke hechtenisstraf is veroordeeld. Ook in deze zaak heeft de rechter hem overeenkomstig de vordering ter zitting van de officier van justitie veroordeeld tot enkel een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
4.1.    Artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) luidt als volgt:
"[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
c. de daartoe strekkende aanvraag betrekking heeft op een strafzaak en het op grond van de overtreden norm aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd;
[…]
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria."
Artikel 5 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) luidt als volgt:
"1. In strafzaken wordt geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter. De eerste volzin is niet van toepassing op de verlening van rechtshulp.
2. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin kan rechtsbijstand worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist."
De raad voert bij de toepassing van de Wrb en het Brt beleid dat is neergelegd in de werkinstructie ‘S010 overtreding, dienend voor sector kanton’. In die werkinstructie is vermeld dat ‘dreigend baanverlies (bijv. bij invordering rijbewijs en rechtzoekende heeft het rijbewijs nodig voor zijn werk)’ en ‘vordering tot hechtenis (primair en dus niet subsidiair)’ voorbeelden van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende kunnen zijn.
4.2.    Op grond van artikel 5, tweede lid, van het Brt in samenhang gelezen met werkinstructie S010 kan, bij wijze van uitzondering op de hoofdregel van artikel 5, eerste lid, van het Brt, rechtsbijstand worden verleend in het geval een zwaarwegend belang van de rechtzoekende, zoals de omstandigheid dat primair een hechtenisstraf is gevorderd, dit rechtvaardigt. Omdat [appellant] zich beroept op een uitzonderingssituatie dient hij aannemelijk te maken dat die situatie zich voordoet en dus dat de officier van justitie ter zitting primair hechtenis zou vorderen.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn beroepsgrond een deel van zijn justitiële documentatie overgelegd. In die justitiële documentatie staat vermeld dat [appellant] in de periode 2006 tot en met 2013 meermalen ernstige verkeersovertredingen heeft begaan waarvoor [appellant] transacties zijn aangeboden die hij heeft betaald. Voorts heeft de rechter hem meerdere keren veroordeeld tot geldboetes en tot voorwaardelijke en onvoorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
Voor zover [appellant] een beroep heeft gedaan op de in de Richtlijn opgenomen Recidiveregeling Veelplegers verkeer op grond waarvan de officier van justitie bij de zesde en volgende overtreding oplegging van hechtenis kan vorderen, stelt de Afdeling vast dat de overtredingen waarvoor [appellant] is veroordeeld niet zijn vermeld in de bijlage bij deze Recidiveregeling. In zoverre biedt de Richtlijn dan ook geen steun voor de verwachting dat de officier van justitie op grond van de Richtlijn ter zitting een primaire hechtenisstraf zou vorderen. Ook overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de Richtlijn daartoe een grondslag biedt.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de raad de aanvraag om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
705.