201609394/1/A1.
Datum uitspraak: 29 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Norg, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2016 in zaak nr. 16/1129 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de vervangende nieuwbouw van een recreatiewoning op het perceel [locatie 1] te Norg.
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2017.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van onjuiste gegevens. Volgens hem is de afstand tussen de vergunde woning en de woningen [locatie 2] en [locatie 3] kleiner dan waarvan het college bij vergunningverlening is uitgegaan. [appellant] betoogt dat dit komt doordat de woning [locatie 3] onjuist is ingetekend op de tekening bij de aanvraag en feitelijk 4 m dichterbij de vergunde woning staat. Volgens hem heeft ten onrechte geen descente plaatsgevonden en heeft de rechtbank ten onrechte verzuimd ter plaatse door een deskundige onderzoek te laten verrichten. Ter onderbouwing van zijn betoog dat bij vergunningverlening is uitgegaan van verkeerde gegevens heeft [appellant] in hoger beroep een tekening naar aanleiding van een topo-meting van landmeetkundig ingenieursbureau Geomaat van 6 januari 2017 overgelegd. Op deze tekening staat dat de afstand tussen de vergunde recreatiewoning en de woning van [appellant] op [locatie 2] 15,65 m bedraagt. Dit is aanzienlijk minder dan de minimale afstand van 25 m waarvan in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Norgerduinen (hierna: het bestemmingsplan) wordt uitgegaan en zorgt er volgens [appellant] tevens voor dat niet wordt voldaan aan de minimale afstand van 5 m tot de perceelgrenzen. [appellant] betoogt dat de omgevingsvergunning daarom in strijd met artikel 6.3 van het bestemmingsplan is verleend.
1.1. Artikel 6.3 van het bestemmingsplan luidt: Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
[…]
worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 6.2.1:
voor het herbouwen van een bestaande recreatiewoning in afwijking van de bestaande locatie of voor het uitbreiden van een bestaande recreatiewoning met dien verstand dat:
[…]
- de onderlinge afstand tussen recreatiewoningen minimaal 25 m bedraagt. In het geval handhaving van de afstand niet haalbaar is, kan een geringere afstand worden toegestaan;
- de afstand tot de perceelgrens ten minste 5 m bedraagt, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
[…].
1.2. Op de bij de aanvraag behorende tekening staat dat de aangevraagde woning op een afstand van 18,67 m van de woning van [appellant] [locatie 2] komt en op een afstand van 18,19 m van de woning [locatie 3]. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college een tekening op grotere schaal overgelegd waaruit dezelfde afstanden blijken. De door [appellant] overgelegde tekening van Geomaat toont echter een afstand van 15,65 m tussen de woningen op [locatie 2] en [locatie 1]. [appellant] lijkt hiermee te veronderstellen dat de aangevraagde woning [locatie 1] op kortere afstand van zijn woning zal komen te liggen in het geval de woning [locatie 3], zoals hij stelt en anders dan op de bij de aanvraag behorende tekening staat vermeld, feitelijk vier meter dichterbij de woning [locatie 1] ligt. De Afdeling kan [appellant] hierin niet volgen. De afstand tussen de woningen op nrs. [locatie 1] en [locatie 3] heeft geen invloed op de afstand tussen de woning van [appellant] en de aangevraagde woning [locatie 1]. Het college is dan ook terecht uitgegaan van een afstand van 18,67 m tussen de woning van [appellant] en de aangevraagde woning. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat gelet op het vorenstaande geen aanleiding te veronderstellen dat de minimale afstand van 5 m tot zijn perceelgrens niet zal worden behaald. Gelet hierop en op het feit dat [appellant] niet heeft betoogd dat door de afstand van 18,67 m tussen zijn woning en de aangevraagde woning een onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van zijn grond, ziet de Afdeling in het door hem gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat het college het besluit van 24 september 2015 in strijd met artikel 6.3 van het bestemmingsplan heeft genomen en dat het college dit besluit bij besluit van 28 januari 2016 had moeten herzien.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017
628.