ECLI:NL:RVS:2017:3299

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
201607346/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 26 augustus 2016 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 22 september 2016. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. Westerhuis, heeft hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de vreemdeling betoogd dat hij als politiek opposant in de negatieve belangstelling van de Gambiaanse autoriteiten staat, wat hij onderbouwt met verschillende rapporten over de situatie in Gambia. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd dat de vreemdeling niet in de negatieve belangstelling staat van de Gambiaanse autoriteiten. De grieven van de vreemdeling slagen, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De staatssecretaris heeft in hoger beroep echter wel aangetoond dat de situatie in Gambia is veranderd, met nieuwe verkiezingen en een andere regering. De Raad van State besluit dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de vreemdeling zelf heeft aangegeven dat hij bij een andere regering terug wil keren naar Gambia. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201607346/1/V2.
Datum uitspraak: 4 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 september 2016 in zaak nr. 16/19371 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de grieven klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als politiek opposant in de negatieve belangstelling van de Gambiaanse autoriteiten is komen te staan wegens zijn deelname aan een demonstratie tegen die autoriteiten bij het Internationaal Strafhof, een interview dat hij toen heeft gegeven waarvan een video is geplaatst op een website die bekend staat als kritisch over de regering en zijn lidmaatschap van de National Resistent Movement Gambia. Volgens hem heeft hij dit wel gedaan.
1.1.    De vreemdeling heeft verwezen naar de rapporten 'Operational Guidance Note Gambia' van het UK Home Office van juni 2013 en januari 2014, het rapport 'Freedom in the World 2014 - The Gambia' van Freedom House van januari 2014 en het rapport van de US Department of State 'Country Report on Human Rights Practices 2013 - The Gambia' van februari 2014. In deze stukken staat dat in Gambia personen die beschouwd worden als politiek opposant van de regering worden geïntimideerd, lastiggevallen, willekeurig gearresteerd, vastgehouden zonder eerlijk proces, gemarteld en in sommige gevallen slachtoffer zijn geworden van gedwongen verdwijningen en buitengerechtelijke executies. Politiek opposanten worden zowel in het binnen- als in het buitenland bedreigd en gemonitord door de Gambiaanse autoriteiten. Verder staat daarin dat de autoriteiten hebben aangekondigd dat iedere Gambiaan die in het buitenland woont en via de krant en radio Gambia in een kwaad daglicht stelt, bij terugkeer wordt vervolgd.
1.2.    Nu uit de stukken kan worden afgeleid dat de Gambiaanse autoriteiten alle politiek opposanten van wie informatie op het internet is te vinden in de gaten houden, heeft de vreemdeling aan de op hem rustende bewijslast voldaan en lag het vervolgens op de weg van de staatssecretaris om te onderbouwen dat de vreemdeling desondanks niet in de negatieve belangstelling van die autoriteiten staat. De staatssecretaris heeft voornoemde activiteiten van de vreemdeling geloofwaardig geacht, de algemene informatie uit de overgelegde stukken voor waar aangenomen, maar geen standpunt geformuleerd over de vraag wat die informatie voor de vreemdeling betekent. Gelet hierop heeft hij zijn standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Gambiaanse autoriteiten van zijn activiteiten op de hoogte zijn geraakt en hij aldus in de negatieve belangstelling van die autoriteiten is komen te staan en daardoor bij terugkeer een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM niet deugdelijk gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:262). De grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
3.    De Afdeling ziet aanleiding uit een oogpunt van finale geschilbeslechting te bezien of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
3.1.    De staatssecretaris heeft in hoger beroep alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling bij terugkeer naar Gambia geen reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Hij heeft in dit kader terecht betrokken dat in Gambia inmiddels verkiezingen hebben plaatsgevonden en dat de regering waarvoor de vreemdeling stelde te vrezen, niet meer aan de macht is. De vreemdeling heeft dit niet bestreden. De vreemdeling heeft verder zelf verklaard dat hij, als er ooit een andere regering komt, gewoon terug wil naar Gambia. Gelet op dit in hoger beroep ingenomen standpunt van de staatssecretaris ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 22 september 2016 in zaak nr. 16/19371;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 26 augustus 2016, V-nummer […];
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Loon
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2017
284-832.