ECLI:NL:RVS:2017:3363

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
201606945/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • W. Sorgdrager
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over omgevingsvergunning voor uitbreiding verkoopassortiment

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016. De rechtbank had het beroep van Bokhoven tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem niet-ontvankelijk verklaard. Het college had op 2 november 2012 een omgevingsvergunning verleend aan wijlen [vergunninghouder] voor het uitbreiden van het verkoopassortiment van [bedrijf] op het perceel aan de [locatie] te Doetinchem. Appellanten vrezen dat het gebruik van het perceel hun woon- en leefomgeving zal aantasten door een intensiever gebruik van het zandpad dat hun woning verbindt met het perceel.

De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van het verkoopassortiment feitelijk een beperking inhield van wat eerder was toegestaan. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belang hebben bij een vernietiging van het besluit van 27 november 2015, dat de verkoop van streekeigen producten beperkte. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 oktober 2017 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar van de gemeente.

De Afdeling oordeelt dat het besluit van 27 november 2015 inderdaad een beperking is van de activiteiten waarvan appellanten overlast ondervinden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten bij een eventuele vernietiging van dat besluit geen belang hebben. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201606945/1/A1.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Doetinchem, appellanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 augustus 2016 in zaak nr. 16/49 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2012 heeft het college aan wijlen [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het verkoopassortiment van [bedrijf] op het perceel aan de [locatie] te Doetinchem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2016 heeft de rechtbank het door Bokhoven daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Bokhoven hoger beroep ingesteld.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2017, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. P.H.M. Kemperman en het college, vertegenwoordigd door H.C. ten Boom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] woont in een vrijstaande woning naast het perceel.
Zijn woning en de woning op het perceel zijn via een gezamenlijk zandpad verbonden met de Rekhemseweg. De afstand tussen de twee woningen is ongeveer 20 m. [appellant] vreest dat het gebruik van het perceel zoals voorzien in de omgevingsvergunning, zijn woon- en leefomgeving zal aantasten omdat dit zal leiden tot een intensiever gebruik van het zandpad.
2.    Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002, voor het gebruiken van een gedeelte van een schuur met een maximale oppervlakte van 50 m², bij de woning op het perceel voor de verkoop van eigen en streekeigen producten.
Volgens het besluit bestaan de eigen producten uit: scharreleieren, aardappelen, noten, aardbeienjam, verschillende soorten jam, kant en klare bakproducten voor ontbijtkoeken, cakes, pannenkoeken, krentenbrood e.d., verschillende honingsoorten, boerderij ijs en producten die verwant zijn aan het buitengebied en het winkeltje leuk aankleden. De streekeigen producten zijn in het besluit van 29 maart 2007 niet nader gespecificeerd. Het besluit staat in rechte vast.
3.    Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek is aan [vergunninghouder] bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 november 2012 omgevingsvergunning verleend om in een schuur met een oppervlakte van ongeveer 50 m² genaamd "Roosjes Boerderijwinkel" de volgende streekeigen producten te verkopen:
Achterhoekse jams, sappen, siropen, vruchten op sap, dessertsauzen, wijnen, bittertjes, advocaat, boerenjongens, boerenmeisjes, Slaege bier, mosterd, theebeschuit, kniepertjes, cakemixen, pannenkoekmeel, muesli, ontbijtkoek, bijtjes, griesmeel, noten, chocolade, geitenkaasbolletjes, kaasbolletjes, kaas en metworst, Achterhoekse aardappelen, honing, boerenijs, pruimen in rode port en boerderijansichtkaarten van Jan uit Doetinchem.
Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vijverberg Rekhemseweg 2006". Het college heeft hierin aanleiding gezien om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de "uitbreiding van het verkoopassortiment" waarop de afwijkingsvergunning betrekking heeft,  feitelijk, gelet op de aanvraag en blijkens de overige daarop betrekking hebbende stukken, een nadere, concrete omschrijving (opsomming) van de streekeigen producten betreft. Volgens de rechtbank gaat het dus niet om een uitbreiding, maar om een verandering die een beperking inhoudt van wat op grond van het besluit van 29 maart 2007 mocht worden verkocht; immers niet meer alle streekeigen producten, maar alleen de opgesomde. In die opsomming komen geen producten voor die niet als streekeigen kunnen worden aangemerkt. Volgens de rechtbank ziet de afwijkingsvergunning  voorts ook voor wat betreft de openingstijden op een beperking; openingstijden waren bij het vrijstellingsbesluit immers niet beperkt.
Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat [appellant], nu het bestreden besluit strekt tot een beperking van de activiteiten waarvan hij overlast ondervindt, bij vernietiging daarvan - gelet op de daaraan ten grondslag liggende aanvraag - geen belang heeft.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij bij een mogelijke vernietiging van het besluit van 27 november 2015 geen belang heeft. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 27 november 2015 geen uitbreiding, maar een beperking is van wat en wanneer op grond van het besluit van 29 maart 2007 op het perceel mocht worden verkocht.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank eerder bij uitspraak van  21 april 2010 in zaaknr. 07/1962 geoordeeld dat de op 29 maart 2007 verleende vrijstelling het niet mogelijk maakt om vanuit de boerderijwinkel producten te verkopen die niet door de exploitanten van de boerderijwinkel zelf zijn gemaakt of geproduceerd.
Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel volgens [appellant] geen rekening gehouden met afspraken die zijn gemaakt tussen hemzelf, het college en [vergunninghouder] tijdens een op 2 oktober 2012 gehouden zitting bij de rechtbank Zutphen die zijn neergelegd in een proces-verbaal. Volgens [appellant] was afgesproken dat de exploitanten een nieuwe vrijstelling zouden aanvragen waartegen bezwaar en beroep mogelijk zou zijn, de boerderijwinkel gesloten zou blijven tot de nieuwe vrijstelling zou zijn verleend en dat bij die vrijstellingsverlening tevens zou worden besloten tot aanleg van een nieuwe toegangsweg. Volgens [appellant] gingen hijzelf, het college en de exploitanten tijdens deze zitting er op grond van de uitspraak van 21 april 2010 vanuit dat de op 29 maart 2017 verleende vrijstelling het niet mogelijk maakte om vanuit de boerderijwinkel producten te verkopen die niet door de exploitanten van de boerderijwinkel zelf waren gemaakt of geproduceerd.
Ook in de aanvraag die aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 november 2012 ten grondslag ligt, wordt er vanuit gegaan dat het daarbij gaat om een uitbreiding van het assortiment, aldus [appellant].
5.1.    Gezien het besluit van 29 maart 2007, dat in rechte vast staat, is vrijstelling verleend voor  de verkoop van de in dat besluit opgesomde eigen producten en daarnaast voor niet nader bepaalde "streekeigen producten". Vervolgens heeft het college bij besluit van 27 november 2015 de "streekeigen producten" die in de boerderijwinkel mogen worden verkocht beperkt tot een aantal met name genoemde producten als genoemd onder 2, en de openingstijden van de boerderijwinkel beperkt tot woensdag 13:00 tot 18:00 uur, vrijdag 10:00 tot 18:00 uur en zaterdag 10:00 tot 18:00 uur.
De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het besluit van 27 november 2015 geen uitbreiding, maar een beperking is van wat en wanneer op grond van het besluit van 29 maart 2007 op het perceel mocht worden verkocht.
Het betoog van [appellant] dat het besluit van 27 november 2015 wel een uitbreiding inhoudt van hetgeen op grond van het besluit van 29 maart 2007 was toegestaan, omdat volgens de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 april 2010 in zaaknr. 07/1962 dat besluit uitsluitend strekt tot de verkoop van producten die zelf zijn gemaakt door [vergunninghouder], slaagt niet. Deze overweging van de rechtbank diende uitsluitend ter motivering van het oordeel van de rechtbank dat handhavend kon worden opgetreden tegen de verkoop op het perceel van broccante en heeft verder geen gevolgen voor het in rechte vaststaande besluit van 29 maart 2007.
Verder betoogt [appellant] tevergeefs dat in de aangevallen uitspraak geen rekening is gehouden met afspraken die zijn gemaakt tussen hemzelf, het college en de exploitanten van de boerderijwinkel tijdens een op 2 oktober 2012 gehouden zitting bij de rechtbank Zutphen. Daargelaten de inhoud en strekking van deze afspraken, kunnen die niet afdoen aan de bij besluit van 29 maart 2007 verleende en in rechte vaststaande vrijstelling.
Voorts betoogt [appellant] tevergeefs dat er in de aanvraag die aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 2 november 2012 ten grondslag ligt, vanuit wordt gegaan dat het daarbij gaat om een uitbreiding van het assortiment. De inhoud van die aanvraag kan evenmin afdoen aan de bij besluit van 29 maart 2007 verleende en in rechte vaststaande vrijstelling.
5.2.        De conclusie is dat het besluit van 27 november 2015 strekt tot een beperking van de activiteiten waarvan [appellant] stelt overlast te ondervinden. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] bij een eventuele vernietiging van dat besluit en de herroeping van het besluit van 2 november 2012 geen belang heeft.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Slump    w.g. Van Leeuwen
lid van de meervoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
543.