ECLI:NL:RVS:2017:3387

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
201708543/1/V3 en 201708543/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 23 oktober 2017 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 augustus 2017 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, heeft verzocht om een voorlopige voorziening en heeft in hoger beroep geklaagd over de wijze waarop de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten. De rechtbank had het onderzoek op 22 september 2017 geschorst, maar zonder dat de partijen de gelegenheid kregen om te verklaren of zij gebruik wilden maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere behandeling gesloten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat deze handelwijze niet in overeenstemming is met de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep is daarom kennelijk gegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld op € 495,00, waarover de rechtbank zal beslissen.

Uitspraak

201708543/1/V3 en 201708543/2/V3.
Datum uitspraak: 7 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 oktober 2017 in zaak nr. NL17.8166 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het op 22 september 2017 geschorste onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting heeft gesloten. Daartoe voert de vreemdeling aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij en de staatssecretaris toestemming hebben gegeven een verdere behandeling ter zitting achterwege te laten.
1.1.    Artikel 8:64, eerste lid, van de Awb luidt: 'De bestuursrechter kan het onderzoek ter zitting schorsen. […].'
Artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb luidt: 'De bestuursrechter kan bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. […].'
1.2.    De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 22 september 2017 geschorst teneinde de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. De staatssecretaris heeft een verklaring van onderzoek van 29 september 2017 overgelegd. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat de staatssecretaris en de vreemdeling in de gelegenheid zijn gesteld om binnen een door de rechtbank gestelde redelijke termijn te verklaren of zij gebruik willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, alvorens de rechtbank het onderzoek zonder nadere behandeling ter zitting heeft gesloten. Deze handelwijze verdraagt zich niet met artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb.
2.    Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 oktober 2017 in zaak nr. NL17.8166;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nieuwenhuizen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2017
633.