ECLI:NL:RVS:2017:3392

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
201706777/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestemmingsplan en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

Op 12 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, waaronder Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieuwerkgroep Kempenland, een voorlopige voorziening vroegen tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk om het bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017" vast te stellen. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 1 juni 2017, bevatte onder andere bepalingen over de toelaatbaarheid van veehouderij en paardenhouderij op bepaalde locaties. De verzoekers stelden dat de vastgestelde regels niet in overeenstemming waren met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant en dat de raad bij de vaststelling van het plan enkele artikelen per abuis niet had aangepast.

Tijdens de zitting op 4 december 2017 werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant terecht bezwaar had gemaakt tegen de vaststelling van artikel 8, lid 8.2.8, onder g, van de planregels, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Verordening ruimte 2014. Daarnaast werd het verzoek van de stichtingen en [verzoeker sub 2] om schorsing van de mogelijkheid tot vestiging van een nertsenhouderij op een andere locatie in Bergeijk behandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, om te voorkomen dat er een voorschot werd genomen op de uitkomst van de procedure bij de rechtbank Oost-Brabant.

De voorzieningenrechter schorste het besluit van de raad voor zover het betreft de vaststelling van de artikelen die meer toelaat dan bedoeld en de aanduiding "paardenhouderij" voor de gronden aan de [locatie 1], alsook de mogelijkheid tot vestiging van een nertsenhouderij aan de [locatie 2]. Tevens werd de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure.

Uitspraak

201706777/2/R2.
Datum uitspraak: 12 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    Stichting Groen Kempenland, gevestigd te Bladel en Stichting Milieuwerkgroep Kempenland, gevestigd te Bergeijk (hierna: de stichtingen)
2.    [verzoeker sub 2], wonend te Luyksgestel, gemeente Bergeijk, en anderen,
3.    het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de stichtingen, [verzoeker sub 2] en anderen en het college beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 4 december 2017, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door A.J.C. Vermeulen, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, [verzoeker sub 2] en anderen, eveneens bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, het college, vertegenwoordigd door J.D.F. Verboom en de raad, vertegenwoordigd door G.M. van den Boom en D. Nas-van Helvoort, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
Overwegingen
Algemeen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van het college
2.    Het verzoek van het college heeft in de eerste plaats betrekking op artikel 8, lid 8.2.8, onder g, van de planregels.
In de door het college ingediende zienswijze wordt aangegeven dat vijf gelijkluidende planregels, waaronder artikel 8, lid 8.2.8, onder g, niet geheel voldoen aan het bepaalde in de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening ruimte 2014). In de nota van zienswijzen heeft de raad gesteld dat deze planregels alle vijf worden aangepast. De aangepaste tekst is in onder meer artikel 3, lid 3.2.9, onder g, gewijzigd in de volgende tekst:
"Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" geldt voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' dat de oppervlakte ten hoogste de omvang mag hebben:
- die op het tijdstip van vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan legaal aanwezig is of in uitvoering is;
- die gebouwd mag worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning."
Blijkens de planregels, zoals vastgesteld bij het besluit van 1 juni 2017, is - alleen - artikel 8, lid 8.2.8, onder g, niet in de door het college gewenste zin gewijzigd. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat per abuis niet ook dit artikel is gewijzigd.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding artikel 8, lid 8.2.8, onder g, van de planregels te schorsen, voor zover deze bepaling meer toelaat dan door partijen is bedoeld.
3.    Het verzoek van het college heeft voorts betrekking op de gronden gelegen aan de [locatie 1] te Luyksgestel, voor zover daaraan bij de vaststelling van het plan - in afwijking van het ontwerpplan - de aanduiding "paardenhouderij" is toegekend. Het college betoogt in dit verband dat door het toekennen van de aanduiding "paardenhouderij" niet alleen het houden van enkele paarden, maar ook een algehele omschakeling van het ter plaatse gevestigde bedrijf naar zowel een gebruiksgerichte als een productiegerichte paardenhouderij mogelijk wordt gemaakt. Aan dergelijke omschakelingen worden in de Verordening ruimte 2014 eisen gesteld, die in de plantoelichting moeten worden verantwoord. Het betreft voor omschakeling naar een gebruiksgerichte paardenhouderij onder meer een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Van een dergelijke verantwoording is in dit geval geen sprake. Met name tegen de mogelijkheid tot omschakeling naar een gebruiksgerichte paardenhouderij heeft het college bezwaar.
3.1.    De raad heeft uiteengezet dat aan de gronden aan de [locatie 1] bij het ontwerpplan ten onrechte geen bouwvlak was toegekend. Naar aanleiding van een zienswijze van de eigenaar van deze gronden is bij de vaststelling van het plan aan deze gronden alsnog een bouwvlak overeenkomstig het voorgaande plan toegekend. Verder zijn aan deze gronden de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij" en "paardenhouderij" toegekend.
3.2.    In artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, aanhef en onder 3, van de planregels is bepaald dat de voor "Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor (vollegronds)teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" paardenhouderijen zijn toegestaan.
Blijkens de plantoelichting heeft de raad bij de vaststelling van het plan beoogd aan sluiten bij de systematiek van de Verordening ruimte 2014. Nu een paardenhouderij in die verordening niet als veehouderij wordt beschouwd is bij de vaststelling van het plan een aparte regeling getroffen voor de situatie waarin sprake is van een paardenhouderij als neventak van een veehouderij. Bedrijven waarin uitsluitend gebruiks- of productiegericht paarden worden gehouden waren al apart bestemd, aldus de toelichting.
Uit de Nota van zienswijzen komt naar voren dat op de gronden gelegen aan de [locatie 1] een veehouderij aanwezig is. Deze is ook als zodanig bestemd. Verder worden op die gronden - met vergunning - vijf paarden gehouden. Nu volgens de raad vijf paarden te veel is om nog te kunnen spreken van een hobbymatige activiteit moest deze apart worden gereguleerd, aldus de raad.
3.3.    In artikel 7, lid 7.1 is niet vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" slechts een paardenhouderij van een bepaalde aard en/of omvang mag worden gevoerd. Gelet hierop is niet uitgesloten dat op grond van deze planregel op de betrokken gronden meer mogelijk wordt gemaakt dan op grond van de Verordening ruimte 2014 is toegelaten.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de bij het plan aan de gronden aan de [locatie 1] gegeven aanduiding "paardenhouderij" te schorsen, voor zover het plan het mogelijk maakt om ter plaatse meer dan 5 paarden te houden.
De verzoeken van de stichtingen en [verzoeker sub 2] en anderen
4.    De verzoeken van de stichtingen en [verzoeker sub 2] en anderen richten zich tegen de bij het plan voorziene mogelijkheid om op de gronden gelegen aan de [locatie 2] te Bergeijk een nertsenhouderij te vestigen. Voor de bouw van die nertsenhouderij is op 10 januari 2017 een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu verleend. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is gebruik gemaakt van een in het voorheen geldende plan opgenomen mogelijkheid tot zogenoemde binnenplanse afwijking. Tegen deze omgevingsvergunning is beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant, op welk beroep nog niet is beslist. Ten aanzien van deze omgevingsvergunning is bij die rechtbank niet om voorlopige voorziening gevraagd.
4.1.    Niet in geschil is dat de op 10 januari 2017 verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met het plan. Indien in de onderhavige procedure geen voorlopige voorziening zou worden getroffen zou dat kunnen betekenen dat, indien door de rechtbank een vernietiging zou worden uitgesproken of een bestuurlijke lus zou worden toegepast, met het op 1 juni 2017 vastgestelde plan rekening moet of kan worden gehouden. In verband hiermee hebben van de stichtingen en [verzoeker sub 2] en anderen een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Om te voorkomen dat thans een voorschot wordt genomen op de procedure die loopt bij de rechtbank Oost-Brabant ziet de voorzieningenrechter aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.
Ter voorlichting aan partijen hecht de voorzieningenrechter eraan hier nog op te merken dat deze schorsing geen invloed heeft op de op 10 januari 2017 verleende omgevingsvergunning.
Proceskosten
5.    De raad dient ten aanzien van het college, de stichtingen en [verzoeker sub 2] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst het besluit van de raad van de gemeente Bergeijk van 1 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017", voor zover het betreft de vaststelling van:
a. artikel 8, lid 8.2.8, onder g, van de regels behorende bij het bij besluit van 1 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "2e Herziening Buitengebied Bergeijk 2017", voor zover deze bepaling meer toelaat dan is vastgelegd in de tekst van onder meer artikel 3.2.9, onder g, van de planregels;
b. het plandeel met de aanduiding "paardenhouderij", voor de gronden gelegen aan de [locatie 1], voor zover deze aanduiding het mogelijk maakt om op die gronden meer dan vijf paarden te houden;
c. het plandeel dat betrekking heeft op de gronden, gelegen aan de [locatie 2] te Bergeijk;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieuwerkgroep Kempenland in verband met de behandeling van hun verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 742,50 (zegge: zevenhonderdtweeënveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
veroordeelt de raad van de gemeente Bergeijk tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 830,21 (zegge: achthonderddertig euro en een en twintig cent), waarvan € 742,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Bergeijk aan verzoekers  vergoedt het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van:
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieuwerkgroep Kempenland, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor [verzoeker sub 2] en anderen met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) voor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017
45.