201707753/2/R3.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Camping De Papaver B.V., gevestigd te Sellingen, gemeente Vlagtwedde, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college aan [vergunninghoudster] vergunning verleend voor de ontgronding van de percelen kadastraal bekend gemeente Vlagtwedde, sectie S, nrs. 1078, 1077, 730, 1125, 1135 (ged.), 1136 (ged.) en 729. Ook heeft het college [vergunninghoudster] bij dit besluit machtiging verleend om met de uitvoering aan te vangen zolang deze vergunning niet onherroepelijk is.
Tegen onder meer dit besluit hebben de camping en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De camping en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar de camping en anderen, van wie [gemachtigde A] in persoon, bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van der Burgh, ing. J. Hartman en ing. A.B. Huinder, alle drie werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, vergezeld door ing. H.J. Verheul.
Overwegingen
Inleiding
1. In Sellingen bevindt zich een zandwinningsplas van ongeveer 28 ha die ook wel bekend staat als de Noordplas. Voor zandwinning op deze locatie heeft het college op 23 augustus 2005 reeds een ontgrondingsvergunning verleend. Omdat deze niet tijdig was verlengd, is de vergunning op 13 september 2016 verlopen. Met de thans voorliggende ontgrondingsvergunning wil het college de zandwinning opnieuw van een juridische basis voorzien.
2. Met de ontgrondingsvergunning sluit het college grotendeels aan bij hetgeen in de ontgrondingsvergunning uit 2005 reeds was vergund. Zo mogen dezelfde percelen die op grond van de vergunning uit 2005 tot maximaal NAP -30 meter mochten worden ontgrond, met de thans voorliggende ontgrondingsvergunning wederom tot deze diepte worden ontgrond. Omdat de vergunning uit 2005 nog niet volledig was uitgevoerd, komt dit er feitelijk op neer dat de thans aanwezige zandwinningsplas van ongeveer 27,7 ha verder mag worden verdiept en aan de zuidkant met een oppervlakte van ongeveer 9 ha mag worden uitgebreid. Nieuw ten opzichte van de vergunning uit 2005 is dat de percelen kadastraal bekend gemeente Vlagtwedde, sectie S, nrs. 730, 1125, 1135 (ged.), 1136 (ged.) en 729 ook mogen worden ontgrond tot maximaal NAP -30 meter. Dit komt neer op een extra ontgronding van ongeveer 8,43 ha.
3. Ten zuidoosten van de Noordplas bevindt zich de zogenoemde Zuidplas. Dit is een na ontgronding ontstane natuur- en recreatieplas van ongeveer 50 ha. Camping De Papaver is aan de zuidoever van de Zuidplas gevestigd. [gemachtigde] woont op het campingterrein. De campinglocatie bevindt zich op ongeveer een kilometer afstand van de ontgrondingslocatie.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
4. De camping en anderen betogen dat het college de ontgrondingsvergunning buiten behandeling had moeten laten, omdat ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is opgesteld en bij de aanvraag is overgelegd.
4.1. Het college stelt dat de vergunde ontgronding de drempelwaarde van onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: bijlage Besluit m.e.r.) niet overschrijdt. Volgens het college worden de oppervlaktedelfstoffen met de verdieping van de bestaande zandwinningsplas niet gewonnen uit de landbodem, maar uit de waterbodem, zodat deze activiteit niet onder categorie C16.1 valt en de oppervlakte van de bestaande zandwinningsplas van 27,7 ha dus ook niet moet worden meegeteld. De feitelijke uitbreiding van de bestaande zandplas met (9 ha + 8,43 ha =) 17,43 ha valt volgens het college wél onder categorie C16.1. Omdat de drempelwaarde van 25 ha hiermee niet wordt overschreden, geldt volgens het college geen MER-plicht maar een m.e.r.-beoordelingsplicht.
4.2. De conclusies van de m.e.r.-beoordeling zijn neergelegd in het rapport "Aanmeldingsnotitie Zandwinning Sellingen m.e.r.-beoordeling voortzetting en uitbreiding" van 31 augustus 2017 van adviesbureau Royal HaskoningDHV. Uit het rapport volgt dat de bestaande zandwinning en de voorgenomen uitbreiding daarvan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, en er ook geen cumulatieve effecten optreden, zodat er geen MER behoefde te worden opgesteld.
4.3. Artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer luidt: "Tenzij anders is bepaald, wordt in de paragrafen 7.3 tot en met 7.5 en 7.7 tot en met 7.12 in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder besluit: besluit bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt krachtens artikel 7.2, derde lid, krachtens artikel 7.2, vierde lid, in samenhang met artikel 7.18, of krachtens artikel 7.6, derde lid."
Artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu."
Het derde lid luidt: "Terzake van de activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a, worden de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt."
Artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, (§7.9) luidt: "Het bevoegd gezag laat een aanvraag om een besluit buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieueffectrapport is overgelegd […]."
In onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage Besluit m.e.r. is onder meer als activiteit aangewezen de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem in het geval de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 25 hectare of meer. In kolom 4 is als m.e.r.-plichtig besluit aangewezen een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.
4.4. De vraag die partijen vooral verdeeld houdt, is of voor de vergunde ontgronding een MER-plicht geldt omdat de drempelwaarde uit onderdeel C, categorie 16.1 van de bijlage Besluit m.e.r. wordt overschreden. Zoals de voorzieningenrechter ter zitting aan partijen heeft voorgehouden, leent de voorlopige voorzieningenprocedure zich naar haar aard niet voor de beantwoording van deze vraag. Nu zij in de overige beroepsgronden van de camping en anderen op voorhand geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het college de vergunning niet heeft kunnen verlenen, zal de voorzieningenrechter de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
4.5. Het belang van de camping en anderen is erin gelegen dat potentiële campinggasten niet worden afgeschrikt door de zandwinningsactiviteiten die ter plaatse van de Noordplas plaatsvinden. Hun belang is er verder in gelegen dat [gemachtigde] gevrijwaard blijft van de ontgrondingsactiviteiten die zijn woon- en leefklimaat kunnen verstoren. Het belang van [vergunninghoudster] is erin gelegen dat zij haar zandwinningsactiviteiten kan voortzetten en zand kan blijven leveren aan haar afnemers.
4.6. De voorzieningenrechter weegt de betrokken belangen als volgt. Indien de voorzieningenrechter de hele vergunning zou schorsen, kan [vergunninghoudster] de zandwinning ter plaatse van de Noordplas niet voortzetten zodat zij niet langer aan haar contractuele verplichtingen kan voldoen om zand aan haar afnemers te leveren. De belangen van de camping en anderen wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dermate zwaar dat zij een dergelijke voorlopige voorziening met grote gevolgen voor [vergunninghoudster] rechtvaardigen. [vergunninghoudster] heeft de voorzieningenrechter er ter zitting echter niet van overtuigd dat zij ernstig in haar belangen wordt geschaad indien de voorzieningenrechter de ontgrondingsvergunning schorst voor zover het de uitbreiding van de ontgronding van 8,43 ha mogelijk maakt ten opzichte van de geëxpireerde vergunning uit 2005. Na weging van alle betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter daarom aanleiding de ontgrondingsvergunning en de verleende machtiging in zoverre te schorsen.
Proceskosten
5. Het college dient op de hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 28 september 2017, kenmerk 2017-087221, voor zover daarmee vergunning en machtiging wordt verleend voor de ontgronding van de percelen kadastraal bekend gemeente Vlagtwedde, sectie S, nrs. 730, 1125, 1135 (ged.), 1136 (ged.) en 729;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij Camping De Papaver B.V. en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan Camping De Papaver B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Zweistra-Immink
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
813.