201704194/3/A1 en 201704194/4/A1.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Oldeberkoop, gemeente Ooststellingwerf,
2. het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2017 in zaken nrs. 17/1006 en 17/1007 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het college met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure aan de besloten vennootschap Martini Real Estate B.V., ook handelend onder de naam Zethoven Bouwplan Groep, een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van de gemeentelijke beheersverordening bouwen van een villa op het perceel Schuinpad […] te Oldeberkoop (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 14 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) onder meer het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2017, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door C. Freese en M. Wiltteveen, zijn verschenen. Verder is Martini Real Estate B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], verschenen.
Bij tussenuitspraak van 27 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak een nieuw besluit te nemen, dit aan de voorzieningenrechter en partijen mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 7 februari 2017 geschorst, totdat einduitspraak is gedaan.
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een villa op het perceel.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 1] zijn zienswijze gegeven.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De raad van de gemeente Ooststellingwerf heeft bij besluit van 18 december 2012 als categorieën van gevallen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist, aangewezen activiteiten binnen de bebouwde kom, waarop een onherroepelijk in werking getreden beheersverordening van toepassing is. Uitgezonderd zijn: de bouw van woningen die niet zijn opgenomen in het woonplan, zo staat in dat besluit.
In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het wat betreft het perceel, waarop de woning is voorzien, niet gaat om in het Woonplan gemeente Ooststellingwerf 2011-2020 opgenomen bouw van een woning. Er was, zoals [appellant sub 1] in hoger beroep derhalve terecht heeft betoogd, een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Ooststellingwerf vereist. Het college heeft door omgevingsvergunning te verlenen zonder dat een dergelijke verklaring was afgegeven in strijd gehandeld met artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in verbinding met artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus de tussenuitspraak. De overige hoger beroepsgronden van [appellant sub 1] heeft de voorzieningenrechter in de tussenuitspraak verworpen. Het door het college bij wege van incidenteel hoger beroep aangevoerde, heeft de voorzieningenrechter eveneens verworpen.
2. De voorzieningenrechter heeft het college opdragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 7 februari 2017 binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen door de gemeenteraad te verzoeken om ten behoeve van de aanvraag van 8 juli 2016 een verklaring van geen bedenkingen af te geven en:
- indien de gemeenteraad die verklaring heeft afgegeven, een nieuw besluit op de aanvraag te nemen; dan wel
- indien de gemeenteraad niet bereid is een verklaring van geen bedenkingen af te geven, de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
2.1. De raad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 5 september 2017 besloten een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor af te geven voor het bouwen van een woning op het perceel. Vervolgens heeft het college bij besluit van 12 september 2017 de door Martini Real Estate B.V. aangevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend.
3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] heeft ingevolge artikel 6:24, in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op het besluit van 12 september 2017.
4. [appellant sub 1] betoogt dat het college door eerst op 19 september 2017 het besluit aan de voorzieningenrechter en hem toe te zenden en pas op 20 september 2017 mededeling te doen van het besluit in de "Nieuwe Ooststellingwerver" op onjuiste wijze gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de voorzieningenrechter, aangezien het college niet binnen de gestelde termijn, die volgens hem tot en met 18 september 2017 liep, het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt.
4.1. De voorzieningenrechter constateert dat de aan het college geboden hersteltermijn van twaalf weken begon op woensdag 28 juni 2017 en, anders dan waarvan [appellant sub 1] uitgaat, liep tot en met dinsdag 19 september 2017. Gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Awb dient de bekendmaking van het besluit te geschieden door toezending of uitreiking aan hen tot wie het besluit is gericht, onder wie begrepen de aanvrager. Nu het besluit binnen de gestelde termijn is toegezonden aan onder andere Martini Real Estate B.V. is het tijdig op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Het college heeft derhalve tijdig een nieuw besluit genomen en in zoverre aan de opdracht van de voorzieningenrechter voldaan. Dat nadien mededeling van het besluit is gedaan in de "Nieuwe Ooststellingwerver" doet hieraan niet af.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt dat het college geen gebruik heeft mogen maken van de door de raad verstrekte verklaring, aangezien die op onjuiste gronden zou zijn afgegeven. Naar zijn stelling heeft het college aan de raad ten onrechte alleen informatie verstrekt over de beheersverordening "Overige dorpen 2014" en niet ook over bestemmingsplannen "Oldeberkoop-Oost" en "Olderberkoop 2003", terwijl daar wel betekenis aan toekomt. Daarbij wijst hij erop dat de voorziene villa de ingevolge het bestemmingsplan "Olderberkoop-Oost" toegestane bouwhoogtes overschrijdt.
5.1. Het college heeft de raad gevraagd om een verklaring van geen bedenkingen af te geven ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een villa op het perceel. De raad heeft in zijn vergadering van 5 september 2017 de gevraagde verklaring afgegeven. De raad heeft bij een dergelijk besluit een grote beslissingsruimte. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad voorafgaande aan zijn vergadering kennis heeft kunnen nemen van het bouwplan, van de onderdelen van het bouwplan die in strijd zijn met de geldende beheersverordening "Overige dorpen 2014", van de zienswijzen van [appellant sub 1] en van de reactie van het college daarop. Gelet hierop beschikte de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter over de relevante informatie om een verklaring van geen bedenkingen te kunnen afgeven. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college de raad ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het bestaan en de inhoud van aan de beheersverordening voorafgaande bestemmingsplannen, waarbij de voorzieningenrechter in aanmerking neemt dat deze ten tijde van het besluit niet golden. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zijn besluit niet op de afgegeven verklaring van geen bedenkingen mocht baseren.
Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] betoogt verder dat in het besluit van 12 september 2017 in strijd met de beheersverordening "Overige dorpen" de hoogten van de nok en de goot van de voorziene villa niet zijn vermeld en dat de maximale hoogte en de uiterlijke kenmerken van de omliggende woningen met de verlening van de omgevingsvergunningverlening voor de villa zijn genegeerd.
6.1. [appellant sub 1] keert zich met dit betoog tegen overwegingen van de tussenuitspraak. De voorzieningenrechter overweegt dat hij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond, in verband waarmee de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 februari 2017 van het college alsnog gedeeltelijk gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, voor zover daarop niet reeds bij de tussenuitspraak is beslist. Het hoger beroep van het college is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 12 september 2017 is ongegrond. De bij de tussenuitspraak getroffen voorlopige voorziening is met deze einduitspraak van rechtswege vervallen.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft het verzoek van [appellant sub 1] om reiskosten van twee gemachtigden voor vergoeding in aanmerking te laten komen, overweegt de voorzieningenrechter dat als regel de kosten van slechts één gemachtigde wordt vergoed. Geen aanleiding bestaat daar in dit geval een uitzondering op te maken.
Geen aanleiding bestaat het griffierecht te vergoeden dat [appellant sub 1] in andere procedures dan de procedures 201704194/1/A1 tot en met 201704194/4/A1 heeft betaald. De procedures 201706860/2/A1 (verzoek om herziening van de tussenuitspraak) en 201707915/2 (tweede verzoek om herziening van de tussenuitspraak) zijn thans niet aan de orde. In die procedures zijn reeds uitspraken gedaan en die betreffen een eindoordeel van de Afdeling. De procedure 201704194/5 (tweede verzoek om voorlopige voorziening) is thans evenmin aan de orde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 1] afgewezen en heeft niet geoordeeld dat het betaalde griffierecht moet worden vergoed.
Het in deze uitspraak beslissen over het in genoemde procedures betaalde griffierecht is onverenigbaar met die uitspraken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2017 in zaken nrs. 17/1006 en 17/1007, voor zover niet is onderkend dat een verklaring van geen bedenkingen was vereist;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf van 7 februari 2017, kenmerk OV-2016-5354;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, voor zover daarbij niet bij de tussenuitspraak is beslist;
VIII. verklaart het beroep tegen het besluit van 12 september 2017 ongegrond;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 88,52 (zegge: achtentachtig euro en tweeënvijftig cent);
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 836,00 (zegge: achthonderdzesendertig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
163.