ECLI:NL:RVS:2017:3404

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201700126/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking justitiële documentatie en correctieverzoek sepotcode

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de weigering van de minister van Veiligheid en Justitie om een afschrift van de justitiële documentatie aan [appellant] te verstrekken, heeft bevestigd. De minister had op 22 februari 2016 besloten om het verzoek van [appellant] af te wijzen, omdat volgens artikel 18 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) justitiële gegevens niet schriftelijk aan de betrokkene mogen worden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat deze afwijzing rechtmatig was.

[Appellant] stelde dat hij nadeel ondervond van een aangifte die tegen hem was gedaan, welke was geseponeerd met sepotcode 02. Hij verzocht de minister om de sepotcode te wijzigen naar 01, maar de minister gaf aan dat het niet duidelijk was om welke strafzaak het ging en dat [appellant] zijn justitiële documentatie kon inzien. De minister weigerde echter om een afschrift te verstrekken, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 november 2017 behandeld. In haar overwegingen concludeert de Afdeling dat de minister terecht heeft geweigerd om een afschrift van de justitiële documentatie te verstrekken. De relevante artikelen van de Wjsg zijn besproken, waarbij artikel 14 niet van toepassing is op verzoeken van de betrokkene zelf. De Afdeling bevestigt dat de minister voldoende maatregelen heeft getroffen voor de betrokkene om de juistheid van de justitiële gegevens te controleren. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

201700126/1/A3.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2016 in zaak nr. 16/3657 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie (thans: de minister voor Rechtsbescherming).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de minister geweigerd aan [appellant] een afschrift van zijn justitiële documentatie te verstrekken.
Bij besluit van 23 juni 2016 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door B. Kesseler, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] stelt dat ten onrechte aangifte tegen hem is gedaan en dat deze aangifte is geseponeerd met sepotcode 02: "onvoldoende wettig en overtuigend bewijs". Hij stelt nadeel te ondervinden van de aangifte en heeft de minister verzocht om de sepotcode te wijzigen in 01: "ten onrechte als verdachte aangemerkt". De minister heeft [appellant] vervolgens telefonisch medegedeeld dat niet duidelijk is om welke strafzaak het gaat en dat [appellant] gebruik kan maken van de mogelijkheid om zijn justitiële documentatie in te zien. Naar aanleiding van deze mededeling heeft [appellant] de minister verzocht om verstrekking van een afschrift van zijn justitiële documentatie. Bij het besluit van 22 februari 2016 heeft de minister dit verzoek afgewezen. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 18 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) justitiële gegevens niet schriftelijk aan de betrokkene mogen worden verstrekt. De rechtbank heeft de afwijzing rechtmatig geacht.
Inhoud en beoordeling hogerberoepsgronden
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister verstrekking van een afschrift van zijn justitiële documentatie aan hem ten onrechte heeft geweigerd. Hij voert daartoe aan dat artikel 14 van de Wjsg voorziet in een mogelijkheid om een afschrift van een justitiële documentatie te verstrekken. Daarnaast is van belang dat artikel 22 van de Wjsg voorziet in het recht om te verzoeken om correctie van onjuiste justitiële gegevens. De minister heeft echter niet gereageerd op het verzoek om wijziging van de onjuiste sepotcode. Doordat de minister geen afschrift van zijn justitiële documentatie heeft verstrekt, kan [appellant] niet achterhalen wat het parketnummer van de desbetreffende strafzaak is. Door aldus niet behulpzaam te zijn bij het correctieverzoek, heeft de minister in strijd met artikel 3 van de Wjsg nagelaten de nodige maatregelen te treffen voor een juiste verwerking van justitiële gegevens, aldus [appellant].
2.1.    De in dit geval relevante bepalingen van de Wjsg luiden als volgt:
Artikel 3:
"1. Onze Minister treft de nodige maatregelen opdat de justitiële gegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of verwijdert de gegevens dan wel vult deze aan of schermt deze af indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
[…]"
Artikel 14:
"1. Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor bijzondere doeleinden, kan Onze Minister in bijzondere gevallen toestemming geven tot het verstrekken van daartoe omschreven justitiële gegevens overeenkomstig door hem te geven voorschriften en onder door hem te stellen voorwaarden. […]
[…]"
Artikel 18:
"1. Onze Minister deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen vier weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende justitiële gegevens verwerking ondergaan.
2. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm, tenzij hij weigert een mededeling te doen. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
[…]"
Artikel 22:
"1. Een ieder over wiens persoon justitiële gegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Onze Minister bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. […]
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Hij draagt zorg voor het kenmerken van een gegeven als de juistheid daarvan door de betrokkene wordt betwist en niet kan worden vastgesteld of het gegeven al dan niet juist is."
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3879), ziet artikel 14 van de Wjsg op het verstrekken van justitiële gegevens aan anderen dan degene op wie de gegevens betrekking hebben. Dit artikel voorziet immers slechts in verstrekking van justitiële gegevens in bijzondere gevallen met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en dus niet op grond van een persoonlijk belang van de betrokkene. Bovendien is artikel 14 niet opgenomen in afdeling 3 van titel 2 van de Wjsg, welke afdeling "Rechten van de betrokkene op kennisneming en verbetering" als titel heeft. In die afdeling is artikel 18 opgenomen, dat de betrokkene recht geeft op kennisneming van hem betreffende justitiële gegevens. Het tweede lid van dat artikel verbiedt de minister om justitiële gegevens schriftelijk te verstrekken. Zoals is opgemerkt in de memorie van toelichting bij het artikel (Kamerstukken II 1995/96, 24 797, nr. 3, blz. 26 en 27), kan de minister aan de daarin neergelegde mededelingsplicht voldoen door het verlenen van inzage. Zoals de minister in het besluit van 23 juni 2016 heeft opgemerkt, mag de betrokkene daarbij aantekeningen maken. Aldus worden voldoende maatregelen getroffen voor de betrokkene om de juistheid van hem betreffende justitiële gegevens te controleren. Er is daarom geen reden om het niet verstrekken van een afschrift van de justitiële documentatie in strijd met artikel 3 van de Wjsg te achten.
Voor zover [appellant] klaagt over het uitblijven van een reactie op zijn verzoek om wijziging van de sepotcode, valt dat buiten dit geding. Dit geding betreft immers de besluitvorming van de minister naar aanleiding van het verzoek om verstrekking van een afschrift van de justitiële documentatie van [appellant]. Overigens heeft [appellant] in dit verzoek zelf verwezen naar de telefonische reactie van de minister op het verzoek om wijziging van de sepotcode. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat, zoals volgt uit haar uitspraak van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6408, met een op artikel 22 van de Wjsg gebaseerd verzoek om wijziging van een sepotcode niet kan worden bereikt dat de sepotcode aan een inhoudelijke beoordeling wordt onderworpen. De minister dient louter te beoordelen of de in de justitiële documentatie vermelde sepotcode overeenstemt met de door het openbaar ministerie toegekende sepotcode.
Gezien het voorgaande, heeft de minister verstrekking aan [appellant] van een afschrift van zijn justitiële documentatie terecht geweigerd. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
582.