ECLI:NL:RVS:2017:3420

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201704090/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag herziening Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 31 maart 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had verzocht om herziening van de huurtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2015, maar de Belastingdienst/Toeslagen had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij recht had op huurtoeslag, omdat hij een onzelfstandige woning zou huren. In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij wel recht had op huurtoeslag, omdat hij sinds 1 januari 2012 in een zelfstandige woning aan [locatie 2] woonde. Hij voerde aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) als leidend had beschouwd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 december 2017 ter zitting behandeld. [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de huurtoeslag van [appellant] over de periode van 1 januari 2012 tot 4 november 2015 terecht was uitgegaan van de gegevens in de BRP. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat de dienst zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat [appellant] over die periode geen recht op huurtoeslag had. De uitspraak werd op 13 december 2017 openbaar gemaakt.

Uitspraak

201704090/1/A2.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2017 in zaak nr. 16/2893 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van de huurtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2015 afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.M. Schipper, advocaat te Eindhoven, en H.P. Vuijk, tolk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft op 19 maart 2013 huurtoeslag over 2012 aangevraagd voor de woning aan de [locatie 1]. Zijn toeslagpartner is [toeslagpartner]. Hij heeft over de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 voorschotten huurtoeslag ontvangen. In de Basisregistratie persoonsgegevens (hierna: BRP) is vermeld dat [appellant] en zijn toeslagpartner op 4 november 2015 zijn verhuisd naar het adres [locatie 2].
3.    Bij besluit van 30 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2014 definitief vastgesteld op nihil.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 november 2015 heeft de dienst de huurtoeslag over 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil en € 2.967,00 en € 2.378,00 aan betaalde voorschotten teruggevorderd. Volgens de dienst heeft [appellant] geen recht op huurtoeslag, omdat hij een onzelfstandige woning huurt. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat zijn woonadres in de BRP onjuist is en dat hij en zijn toeslagpartner al sinds 1 januari 2012 feitelijk in de zelfstandige woning aan de [locatie 2] wonen. Bij besluit van 13 januari 2016 heeft de dienst de bezwaren van [appellant] tegen de besluiten van 13 november 2015 ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 april 2016 is ook de huurtoeslag over 2015 definitief vastgesteld op nihil.
4.    Bij brief van 9 mei 2016 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om de huurtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2015 te herzien.
Bij besluit van 16 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 12 september 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afgewezen, omdat [appellant] niet met stukken heeft aangetoond dat hij een zelfstandige woning huurt.
Aangevallen uitspraak
5.    Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] met de overgelegde huurovereenkomsten en verklaringen van de verhuurder, gelet op de tegenstrijdigheden tussen die overeenkomsten en het ontbreken van andere bewijsstukken, niet aangetoond dat de inschrijving in de BRP op het adres [locatie 1] onjuist is en dat hij al vanaf 1 januari 2012 op het adres [locatie 2] woonde. Naar het oordeel van de rechtbank is de dienst daarom bij de berekening van de huurtoeslag terecht uitgegaan van de gegevens in de BRP en heeft de dienst zich op grond daarvan terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] over de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 november 2015 geen aanspraak op huurtoeslag heeft.
Hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens [appellant] heeft hij met de overgelegde stukken aangetoond dat hij sinds 1 januari 2012 in de zelfstandige woning aan de [locatie 2] woont. Hij verwijst naar een verklaring van de eigenaar/verhuurder waarin deze verklaart dat in de huurovereenkomst per vergissing huisnummer 9[.] is vermeld in plaats van huisnummer [..] en dat [appellant] en zijn toeslagpartner sinds 1 januari 2012 in de woning aan de [locatie 2] wonen. [appellant] verwijst tevens naar de bij het hogerberoepschrift gevoegde huurovereenkomst en de daarbij behorende begeleidende brief van de verhuurder. Volgens [appellant] heeft hij dan ook recht op huurtoeslag over de periode van 1 januari 2012 tot en met
3 november 2015.
6.1.    Ingevolge artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in verbinding met artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling), heeft de Belastingdienst/Toeslagen, behoudens uitzonderingen, de bevoegdheid een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende te herzien, als is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:933, volgt uit de aanhef van artikel 5a van de Uitvoeringsregeling, met name de woorden "is gebleken", dat de Belastingdienst/Toeslagen pas tot herziening overgaat, indien op grond van feiten en omstandigheden is komen vast te staan dat de toeslag te laag is vastgesteld. Een belanghebbende die vraagt om toepassing van artikel 21a van de Awir dient zelf die feiten en omstandigheden te noemen.
In art. 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is bepaald dat een huurtoeslag slechts wordt toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte is.
De Belastingdienst/Toeslagen gaat bij de beoordeling of een huurder recht op huurtoeslag heeft uit van de gegevens die zijn opgenomen in de BRP. Die inschrijving in de BRP is voor de dienst leidend. De dienst kan ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wht van deze BRP-inschrijving afwijken, in het geval dat die inschrijving onjuist is en de onjuiste inschrijving niet aan de huurder kan worden toegerekend. Ook kan de Belastingdienst/Toeslagen van de BRP-inschrijving afwijken, indien zich de situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling voordoet. In die bepaling staat dat iemand die in de BRP niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de BRP voor de periode tot aan de datum van adreswijziging.
6.2.    Vaststaat dat [appellant] sinds 4 november 2015 in de BRP staat ingeschreven op het adres [locatie 2]. [appellant] onderbouwt zijn stelling dat hij ook in de periode van 1 januari 2012 tot en met 3 november 2015 op dat adres heeft gewoond met drie huurovereenkomsten en drie verklaringen van de verhuurder. Hij heeft een huurovereenkomst van 1 januari 2012 overgelegd die betrekking heeft op de verhuur van een kamer aan de [locatie 1] aan hem met ingang van 1 januari 2012. In deze overeenkomst is bovenaan vermeld "Kamerhuurcontract" en daaronder is "kamer" doorgestreept en handmatig bijgeschreven "woning". Ook heeft [appellant] een nagenoeg gelijkluidende huurovereenkomst overgelegd, waarin bovenaan staat "Woonhuurcontract" en daaronder dat de verhuurder een woning achter in het pand aan de [locatie 2] met ingang van 1 januari 2012 aan [toeslagpartner], de toeslagpartner van [appellant], verhuurt. In deze overeenkomst zijn handgeschreven wijzigingen aangebracht, te weten "kamer" is doorgestreept en vervangen door "woning" en het huisnummer is doorgestreept en vervangen door "[..]". Ook is het maximum van "1" persoon gewijzigd in "2". In beroep heeft [appellant] een derde huurovereenkomst overgelegd die betrekking heeft op de woonruimte aan de [locatie 2] en waarin bovenaan staat "Huurcontract". Op deze overeenkomst is getypt dat het gaat om de verhuur van een woning achter de winkel aan [toeslagpartner] voor bewoning door maximaal 2 personen met ingang van 1 januari 2012. In hoger beroep heeft [appellant] wederom de als eerste getoonde huurovereenkomst overgelegd.
6.3.    Verder heeft [appellant] twee niet-ondertekende verklaringen van de verhuurder overgelegd. In beide verklaringen staat dat de woning [locatie 2] aan de familie [appellant] is verhuurd, dat dit zelfstandige woonruimte betreft en dat in de huurovereenkomst per vergissing huisnummer [.] in plaats van huisnummer[..] is vermeld. In de ene verklaring staat 1 januari 2012 als ingangsdatum van de verhuur en in de andere verklaring 2 februari 2012. [appellant] heeft in hoger beroep een derde ondertekende verklaring van de eigenaar overgelegd met nagenoeg dezelfde inhoud als de vorige verklaringen en waarin 1 januari 2012 als verhuisdatum van de familie [appellant] is vermeld.
6.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de huurovereenkomsten, gezien de hiervoor onder 6.2 weergegeven inhoud daarvan, tegenstrijdigheden bevatten. [appellant] heeft ter zitting daarvoor geen afdoende verklaring gegeven. Gelet hierop kan aan die huurovereenkomsten niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de verklaringen van de verhuurder, gelet op de tegenstrijdigheden tussen de overgelegde diverse huurovereenkomsten, evenmin als bewijs kunnen dienen dat [appellant] vanaf 1 januari 2012 op het adres [locatie 2] woonde. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat er geen andere bewijsstukken zijn overgelegd die de verklaringen ondersteunen. Ook is van belang dat de verklaringen verschillende ingangsdata van de verhuur vermelden.
6.5.    Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de huurtoeslag van [appellant] over de periode van 1 januari 2012 tot 4 november 2015 terecht is uitgegaan van de gegevens in de BRP. Dit betekent dat er geen grond is voor het oordeel dat de dienst zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over die periode geen recht op huurtoeslag heeft. De dienst heeft het herzieningsverzoek terecht afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling niet toekomt aan de bespreking van het betoog van [appellant] dat de woning aan de [locatie 2] een zelfstandige woning is.
6.6.    Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
609. BIJLAGE
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 9
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de basisregistratie personen;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de basisregistratie personen, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Artikel 11
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die:
a. een zelfstandige woonruimte (…) is (…).
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 6
(…)
3. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
(…)
Artikel 21a
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 3
(…)
2. Iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, wordt geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien:
(…)
c. blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen voor de periode tot aan de datum van de adreswijziging (…).
(…)
Artikel 5a
De Belastingdienst/Toeslagen herziet in het voordeel van de belanghebbende een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij (…).