ECLI:NL:RVS:2017:3451

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201606511/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • Th.C. van Sloten
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake lasten onder dwangsom opgelegd aan Infracom en anderen voor activiteiten op perceel te 't Haantje, gemeente Coevorden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Infracom B.V., Bio Energy Coevorden B.V., Groengas 't Haantje B.V. en een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, die lasten onder dwangsom oplegden voor activiteiten op een perceel te 't Haantje, ongegrond verklaard. De lasten waren opgelegd omdat het college had geconstateerd dat er activiteiten plaatsvonden zonder de vereiste milieuomgevingsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 augustus 2017 behandeld. De appellanten stelden dat de vergistingsinstallatie op het perceel niet zelfstandig functioneerde en dat de eerder verleende vergunning uit 2006 nog steeds geldig was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de vergistingsinstallatie zonder vergunning in werking was. Hierdoor was het college niet bevoegd om de lasten onder dwangsom op te leggen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de besluiten van het college, en herstelde de situatie zoals die was voor de vernietigde besluiten. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201606511/1/A1.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Infracom B.V., Bio Energy Coevorden B.V., Groengas 't Haantje B.V., alle gevestigd te Coevorden, en [appellant A], wonend te [woonplaats] (hierna: Infracom en anderen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2016 in zaken nrs. 15/349, 15/350, 15/351 en 15/352 in het geding tussen:
Infracom en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2014, gewijzigd bij besluit van 8 juli 2014, heeft het college aan Infracom en anderen een aantal lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het verrichten van activiteiten op het perceel [locatie 1] te 't Haantje, gemeente Coevorden.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college € 5.000,00 aan verbeurde dwangsommen bij Infracom en anderen ingevorderd.
Bij besluiten van 22 juli 2014, 29 juli 2014 en 12 augustus 2014 heeft het college telkens € 2.500,00 aan verbeurde dwangsommen bij Infracom en anderen ingevorderd.
Bij vier afzonderlijke besluiten van 22 december 2014 heeft het college de bezwaren van Infracom en anderen tegen de hiervoor genoemde besluiten gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 4 juli 2014, 8 juli 2014 en 15 juli 2014 gedeeltelijk herroepen.
Bij uitspraak van 20 juli 2016 heeft de rechtbank het door Infracom en anderen tegen de besluiten van 22 december 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Infracom en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Infracom en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2017, waar Infracom B.V., Bio Energy Coevorden B.V. en Groengas 't Haantje B.V., vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, [appellant A], bijgestaan door Kobossen voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.L.J. Post, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 10 juli 2006 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een akkerbouwbedrijf met een biomassavergistingsinstallatie op het perceel [locatie 1] te 't Haantje.
Bij in juni 2014 uitgevoerde controles heeft het college geconstateerd dat in een aantal vergisters en de eindopslag mest was opgeslagen. Volgens het college is het aanvoeren en opslaan van mest en het gebruik van de vergistingsinstallatie niet toegestaan, omdat daarvoor geen milieuomgevingsvergunning is verleend. Het college heeft daarbij overwogen dat de vergistingsinstallatie als zelfstandige inrichting wordt geëxploiteerd, zonder enige binding met het ook op het perceel gelegen agrarische bedrijf van [vergunninghouder]. De in 2006 verleende vergunning voorziet niet in een zelfstandig functionerende vergistingsinstallatie, aldus het college.
De opgelegde lasten zien op het verwijderen van de mest uit een aantal vergisters en eindopslag, het beëindigen van de aanvoer van mest, het beëindigen van het scheiden van mest in een dikke en een dunne fractie en het afvoeren van de dikke fractie die is vrijgekomen bij de mestscheiding en op het perceel is opgeslagen.
2.    Infracom en anderen hebben hun hogerberoepsgrond over de vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten ter zitting ingetrokken.
3.    De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende.
4.    Het opleggen van de lasten onder dwangsom is blijkens het besluit op bezwaar gebaseerd op het zonder toereikende milieuomgevingsvergunning in werking zijn van de vergistingsinstallatie (overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)). De in 2006 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning heeft betrekking op de realisering van een biomassavergistingsinstallatie bij het reeds bestaande akkerbouwbedrijf van [vergunninghouder]. Het akkerbouwbedrijf was niet vergunningplichtig omdat het onder het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer (oud) viel. Door de uitbreiding met een vergistingsinstallatie was voor de gehele inrichting een oprichtingsvergunning vereist. De in 2006 verleende milieuvergunning heeft die strekking. Een aantal jaren later is de inrichting gesplitst; de vergistingsinstallatie en het akkerbouwbedrijf zijn sindsdien twee zelfstandige en onafhankelijk van elkaar opererende bedrijven. Voor het in werking zijn van het akkerbouwbedrijf na de splitsing is niet langer een vergunning vereist omdat het bedrijf onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer valt. Aan de bedrijfsgebouwen van het akkerbouwbedrijf komt geen bescherming toe tegen de milieugevolgen van de vergistingsinstallatie. Een separate beoordeling van die milieugevolgen voor de bij het akkerbouwbedrijf behorende bedrijfswoning is niet nodig, omdat de woning [locatie 2] dichterbij de vergistingsinstallatie is gelegen en de milieugevolgen ter plaatse van die woning al als aanvaardbaar zijn beoordeeld bij de vergunningverlening. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat voor het in werking zijn van de vergistingsinstallatie als zelfstandige inrichting een nieuwe vergunning nodig is. Dat - zoals het college en de rechtbank hebben overwogen - een zelfstandige exploitatie van de vergistingsinstallatie op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is toegestaan, heeft geen invloed op de geldigheid van de in 2006 verleende milieuvergunning en is evenmin relevant voor de reikwijdte daarvan. De beweerdelijke strijd met het bestemmingsplan is in dit verband dus niet relevant. Verder is de milieuvergunning niet van rechtswege vervallen of ingetrokken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat de vergistingsinstallatie zonder toereikende milieuomgevingsvergunning in werking was en daarom artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, werd overtreden. Dit betekent dat het college niet bevoegd was tot het opleggen van de lasten onder dwangsom. Er bestond derhalve evenmin een wettelijke grondslag voor het nemen van de invorderingsbesluiten.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De in hoger beroep aangevoerde gronden behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren, de vier besluiten van 22 december 2014 wegens strijd met de wet vernietigen en de besluiten van 4 juli 2014, 8 juli 2014, 15 juli 2014, 22 juli 2014, 29 juli 2014 en 12 augustus 2014 herroepen. De Afdeling zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling merkt hierbij op dat de in bezwaar gemaakte kosten reeds door het college zijn vergoed tot een bedrag van in totaal € 3.409,00 (7 punten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2016 in zaken nrs. 15/349, 15/350, 15/351 en 15/352;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden van 22 december 2014 met de kenmerken 14-453866, 14-453872, 14-453876, en 14-453884;
V.    herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden van 4 juli 2014, kenmerk 201400345, 8 juli 2014, kenmerk 201400353, 15 juli 2014, kenmerk 201400367, 22 juli 2014, kenmerk 201400377, 29 juli 2014 met de kenmerken 201400384, 201400385, 201400386 en 201400387 en 12 augustus 2014 met de kenmerken 201400392, 201400393, 201400396 en 201400398;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Coevorden tot vergoeding van bij Infracom B.V., Bio Energy Coevorden B.V., Groengas 't Haantje B.V. en [appellant A] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Coevorden aan Infracom B.V., Bio Energy Coevorden B.V., Groengas 't Haantje B.V. en [appellant A] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
190.